Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Beste Ionica,
    Toen ik mij nog dagelijks in de spits met de auto naar mijn werk verplaatste, vroeg ik mij vaak af of er tijdstippen bestaan waarop je niet kunt aankomen, omdat je of véél eerder, of véél later aankomt. Als de spits begint, dan neemt de reistijd toe naarmate je later vertrekt. Bij het eerste verkeerslicht op de route kun je óf doorrijden óf je wordt opgehouden. Als je wordt opgehouden, neemt de reistijd disproportioneel toe. Bij een volgende verkeerslicht treedt deze situatie ook weer op – hetgeen het effect versterkt. Zo ontstaat er een gat in de mogelijke aankomsttijd. Klopt mijn beredenering?
    Peter van der Kemp

    Beste Peter van der Kemp,

    Het is mij ook geregeld opgevallen dat vijf minuten later vertrekken ertoe kan leiden dat je een half uur later aankomt. Wiskundig gezien kun je de aankomsttijd zien als een functie f van de vertrektijd. Als een vertrek om 6 uur ’s morgens een aankomst om 8 uur oplevert, dan kun je dit noteren als f(6)=8. Op eenzelfde manier kun je met f(7)=10 noteren dat een vertrek om 7 uur aankomst om 10 uur geeft. De tussenwaardestelling zegt nu dat een continue functie f op een gesloten interval alle mogelijke tussenwaarden aanneemt (vandaar ook de naam). Als we als interval de vertrektijden tussen 6 en 7 uur nemen, dan zou dit betekenen dat alle mogelijke aankomsttijden tussen 8 en 10 uur moeten voorkomen.

    Maar deze tussenwaardestelling geldt alleen voor een functie die continu is, dat is een functie die niet ineens een sprong maakt. En zoals u in uw brief al aangeeft: dat is niet het geval bij de aankomsttijd. Als u net voor het verkeerslicht op rood springt aankomt, rijdt u moeiteloos door. Komt u een paar seconden later aan, dan moet u misschien wel twee minuten wachten. Een klein verschil in vertrektijd geeft een groot verschil in aankomsttijd, u noemde het disproportioneel. En dus gaat de tussenwaardestelling in dit geval niet op en hoeven niet alle mogelijke aankomsttijden te bestaan.

    Een klein voorbeeld laat zien hoe er inderdaad een gat in aankomsttijden kan ontstaan. Stel dat u op zijn vroegst om 7 uur ’s morgens kunt vertrekken en de route naar uw werk zonder oponthoud vijf minuten kost, maar dat u na één minuut een verkeerslicht tegenkomt. En stel nu eens dat dit verkeerslicht tussen 7.02 en 7.04 op rood staat. Wat gebeurt er dan? Als u om 7.00 vertrekt, dan zoeft u om 7.01 langs een groen verkeerslicht en bent u om 7.05 bij uw eindbestemming. Maar als u om 7.01 vertrekt, springt het verkeerslicht net voor uw neus op rood, moet u twee minuten wachten en komt u om 7.08 aan. Aannemend dat er naast dat verkeerslicht geen ander oponthoud is, is 7.07 in dit voorbeeld een niet-bestaande aankomsttijd.

    Ik weet niet zeker of dit effect bij een volgend verkeerslicht versterkt wordt. Ik hoop dat verkeerslichten op doorgaande routes slim zijn afgesteld, zodat automobilisten bij de toegestane maximumsnelheid een groene golf krijgen. Al zal bij spits, grotere drukte en filevorming dat concept waarschijnlijk instorten. Ik weet wél dat bij trams vertraging zelfversterkend werkt en dat je daardoor geregeld twee trams van dezelfde lijn tegelijk bij de halte ziet aankomen. Maar dat is een heel ander verhaal.

    Deze column verscheen op 17 mei 2024 in de Volkskrant.

    Nieuwe adviesvragen zijn van harte welkom. Liefst persoonlijke vragen die op het eerste gezicht he-le-maal niets met wiskunde te maken hebben. U kunt ze insturen via ionica@volkskrant.nl.

    Lees hier ook de andere columns van de reeks.

  • Eén van mijn lievelingsboeken is vertaald! Het spel van Westing van Ellen Raskin is vertaald door Dirk-Jan Arensman, en ik mocht het nawoord van dit fantastisch puzzelmysterie schrijven! Uitgeverij Nieuwezijds omschrijft het boek als “een superspannend verhaal voor wie houdt van mysterie, woordspelletjes en raadsels”. Het boek zal in juni 2024 verschijnen. Ik raad iedereen dit boek aan, elke keer als ik het lees ga ik er meer van houden!

    Een spannend moordmysterie begint wanneer zestien mensen samenkomen bij een notaris voor het voorlezen van het testament van de steenrijke zakenman Samuel Westing. Tot hun verbazing blijkt het testament een spel te zijn: de winnaar erft Westings enorme fortuin. Het enige wat ze moeten doen om te winnen, is het antwoord vinden op de vraag: wie van hen heeft Samuel Westing vermoord?

    Het spel van Westing is lastig en gevaarlijk: dwars door sneeuwstormen, inbraken en bomaanslagen heen zoeken ze verder. Slechts twee mensen hebben alle aanwijzingen. Een van hen is een erfgenaam van Westing. De ander ben jij!

    Een superspannend verhaal voor wie houdt van mysterie, woordspelletjes en raadsels.

    Meer informatie: Uitgeverij Nieuwezijds

  • Beste Ionica,
    Ik heb meer dan veertig jaar gewerkt als technicus, eerst bij een deeltjesversneller in een onderzoeksinstituut, daarna bij een datacenter. Ergens rond 1975 hoorde ik: ‘Als een organisatie vanaf de top goed en vriendelijk geleid wordt, dan zijn er ook minder technische problemen. Toen vond ik dat vreemd. Hoe voorkom je een defect relais, door een goede organisatie? Maar de bewering is me altijd bijgebleven en na al mijn jaren werkervaring is mijn conclusie dat het klopt.
    Een vriendelijk geleide organisatie heeft minder technische defecten. Hoe zou u dat kunnen verklaren?
    Pim Steman

    Beste Pim Steman,

    Ik zou een prachtig wiskundig model kunnen bouwen voor hoe een vriendelijk topmanagement zorgt voor minder technische problemen. Vriendelijk leidinggeven hangt bijvoorbeeld samen met werknemerstevredenheid en die bepaalt weer hoe goed mensen hun werk uitvoeren.

    Zo’n model zou dan voorspellen dat in een vriendelijk geleide organisatie medewerkers sneller opmerken dat een relais toe is aan vervanging. Die medewerkers zijn ook niet bang om foutjes te rapporteren aan hun leidinggevenden, zodat iedereen daarvan kan leren. Ik dacht bij uw vraag aan het tragische ongeluk met het ruimteschip Challenger in 1986, veroorzaakt door een defecte rubberen O-ring. Verschillende technici bij ruimtevaartorganisatie Nasa hadden hiervoor al gewaarschuwd, maar het management luisterde niet naar hen. Dat klinkt alsof de organisatie niet goed en vriendelijk geleid werd.

    Tegelijkertijd zou ik een even prachtig wiskundig model kunnen bouwen voor hoe een vriendelijk topmanagement zorgt voor méér technische problemen. Bij vriendelijk leidinggeven gaat het bijvoorbeeld te veel om een goede sfeer en worden foutjes door de vingers gezien, waardoor werknemers niet worden gestimuleerd om het beste uit zichzelf te halen. Je zou zelfs hetzelfde voorbeeld van die falende O-ring kunnen aanhalen, want het motto op de werkvloer bij Nasa was destijds: ‘Look Sharp. Think and Talk Positive.’ Het hogere management wilde vooral graag positieve en optimistische verhalen horen.

    Hoe definieer je eigenlijk goed en vriendelijk leidinggeven? Is het aardig zijn? Is het zorgen dat alle werknemers serieus genomen worden? En hoe zou dit samenhangen met technische problemen?

    Ik vond uw vraag zo interessant dat ik hem de afgelopen tijd met diverse mensen heb besproken. Vrijwel iedereen begon vanuit zijn eigen waarden en ervaringen te redeneren. Een (in mijn ogen strenge maar rechtvaardige) leidinggevende begon onmiddellijk over ‘zachte heelmeesters maken stinkende wonden’. Iemand die gewerkt had onder een baas met een schrikbewind bracht in dat in een angstcultuur juist meer fouten worden gemaakt. Gelukkig begon niemand die ik kende over dat je de Champions League niet wint met een vriendelijke coach.

    Mijn zoon van 13 vroeg verbaasd: ‘Dit heeft toch helemaal niets met wiskunde te maken?’ Ik legde hem vriendelijk uit dat het concept van deze column juist is dat ik vragen die niets met wiskunde te maken hebben, toch met wiskunde beantwoord. Maar hij had gelijk. Ongetwijfeld zijn er al allerlei modellen die dit soort processen beschrijven en wiskunde zal daarbij een rol spelen voor het aantonen van statistische verbanden en causale relaties. Maar wat je vooral nodig hebt om hierover iets zinvols te zeggen, is sociale wetenschap.

    Deze column verscheen op 10 mei 2024 in de Volkskrant.

    Nieuwe adviesvragen zijn van harte welkom. Liefst persoonlijke vragen die op het eerste gezicht he-le-maal niets met wiskunde te maken hebben. U kunt ze insturen via ionica@volkskrant.nl.

    Lees hier ook de andere columns van de reeks.

  • Beste Ionica,

    Laatst vroeg ik me af hoeveel mensen er tot nu toe geleefd hebben, inclusief de mensen die er nu zijn. Omdat ik geen rekenwonder ben, maar jij wel, schuif ik de vraag graag naar jou door. Weet jij het, bij benadering?

    Ellen Snel

    Beste Ellen Snel,

    Dit leek me een mooie vraag om te bespreken net voor we op 4 mei stil zijn om onze doden te herdenken. Ik wilde in de eerste zin kort zeggen welke doden we precies herdenken bij de Nationale Herdenking, maar dat blijkt vastgelegd in een memorandum met talrijke voetnoten en elke kortere omschrijving sluit doden buiten die er ook bij horen. Daarom hier de officiële versie: ‘Tijdens de Nationale Herdenking herdenken wij allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord; zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog en de koloniale oorlog in Indonesië, als in oorlogssituaties en bij vredesoperaties daarna.’ Tijdens de twee minuten stilte heb ik weleens gerekend aan hoeveel mensen dat bij elkaar moeten zijn. Het zijn aantallen waar je met je hoofd en hart niet bij kunt.

    Op andere momenten heb ik gerekend aan hoeveel mensen er in totaal gestorven zijn sinds het ontstaan van de mensheid. Op een scheurkalender las ik ooit dat er nú meer mensen leven dan dat er stierven in het volledige bestaan van de mensheid. Dat leek me onwaarschijnlijk en een snelle schatting op een servetje leek dit ‘feitje’ inderdaad te ontkrachten.

    Het is heel moeilijk om een precieze schatting te maken van hoeveel mensen er ooit hebben geleefd. Demografen Toshiko Kaneda en Carl Haub van het Amerikaanse Population Reference Bureau maakten in 2022 een berekening die doorgaans als de beste benadering wordt gezien. Zij nemen daarin drie factoren mee: hoe lang er mensen op aarde zijn, de gemiddelde omvang van de bevolking in verschillende perioden en hoeveel kinderen mensen gemiddeld kregen in elk van die perioden. Maar wanneer begin je precies te tellen? En hoe maak je goede schattingen van schommelende bevolkingsaantallen in allerlei regio’s tienduizenden jaren geleden?

    ‘Hoe dan ook, het leven was kort’, schrijven Kaneda en Haub. In het grootste deel van de menselijke geschiedenis was de levensverwachting bij geboorte waarschijnlijk niet meer dan een jaar of tien. Dat betekent dat er heel veel baby’s geboren moesten worden om de menselijke soort te laten overleven – en dat de bevolking niet heel snel toenam.

    Kaneda en Haub denken dat er 50 duizend jaar geleden ongeveer 2 miljoen mensen leefden, rond het jaar nul ongeveer 300 miljoen en in 1650 zo’n 500 miljoen. Rond 1800 zaten we op de miljard en daarna ging het hard. Inmiddels zijn we met ruim 8 miljard mensen. Kaneda en Haub schatten dat er sinds het begin van de mensheid in totaal grofweg 117 miljard mensen geboren zijn. Dat betekent dat ongeveer 7 procent van de mensen die ooit geboren is nú leeft.

    En dat betekent ook dat als alle levende mensen dit weekend elk aan veertien doden uit de geschiedenis van de mensheid denken, we samen alle mensen die ooit gestorven zijn kunnen herdenken. Het is om stil van te worden.

    Deze column verscheen op 3 mei 2024 in de Volkskrant.

    Nieuwe adviesvragen zijn van harte welkom. Liefst persoonlijke vragen die op het eerste gezicht he-le-maal niets met wiskunde te maken hebben. U kunt ze insturen via ionica@volkskrant.nl.

    Lees hier ook de andere columns van de reeks.