Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden


  • bakerpraatjes
    Het is zaterdagnacht en we logeren bij mijn schoonouders. We schrikken wakker van een vreemd geluid uit het ledikantje bij ons voeteneind. Het lijkt wel alsof Tex stikt, zijn ademhaling hapert, hij hapt gierend naar lucht en begint daarna hartverscheurend schor te huilen. De rest van de nacht haalt hij moeilijk adem en hoest hij als een zeehond. Wij proberen hem zo goed mogelijk te troosten, maar worden met de minuut bezorgder.

    De volgende ochtend zitten we bij de huisartsenpost. De dokter vraagt of iets in het huis van mijn schoonouders een allergie kan hebben veroorzaakt. Maar er zijn geen huisdieren en het is er een stuk schoner dan bij ons thuis. De arts kijkt in Tex’ keel, luistert naar zijn longen en trekt zijn conclusie: pseudokroep. We hoeven ons geen zorgen te maken, dit komt heel vaak voor bij jonge kinderen. Het is niet gevaarlijk en gaat vrijwel altijd vanzelf over. De hoestaanvallen zullen een paar dagen duren en zijn meestal ‘s avonds en ‘s nachts het ergste. We krijgen het advies om Tex in een badkamer vol stoom te zetten als hij het erg benauwd heeft.

    Als we ‘s avonds thuis zijn zoek ik op waarom de ziekte pseudokroep (onechte kroep) heet, de benauwdheid klinkt behoorlijk echt. Kroep blijkt een andere naam voor difterie. Dit was vroeger één van de meeste voorkomende doodsoorzaken bij kinderen. Dankzij de vaccinaties is difterie al meer dan twintig jaar verdwenen uit Nederland. Pseudokroep heeft dezelfde symptomen als de dodelijke kroep en lange tijd dachten artsen dat het één ziekte was. Zo kreeg pseudokroep zijn naam. Kroep komt trouwens van het Engelse werkwoord croup dat schor huilen betekent. Heel toepasselijk dus.

    Pseudokroep is een virus en er is weinig aan te doen. Alleen bij zeer ernstige gevallen worden medicijnen voorgeschreven om de benauwdheid te verminderen. Stomen is al tientallen jaren het standaardadvies. Maar er is gek genoeg nooit aangetoond dat vochtige lucht helpt bij pseudokroep. Artsen vermoeden dat stomen vooral werkt doordat ouder én kind rustig worden van het ritueel. En kalmte is het allerbelangrijkste. Kinderen die in paniek raken, krijgen het namelijk alleen maar benauwder. En dan raken ze nog meer in paniek, waardoor ze het weer benauwder krijgen, enzovoorts.

    Hoewel al sinds de jaren tachtig bekend is dat het stomen zelf eigenlijk niet helpt, adviseren artsen het nog steeds. Maar elke andere manier om een kind te kalmeren is net zo goed. Een bevriende huisarts vertelde me dat hij ouders aanraadt om lopend naar zijn praktijk te komen. Een half uurtje in de buitenlucht doet vaak wonderen. Niet doordat die lucht zo gezond is, maar puur doordat ouders en kind rustig worden van het wandelen.

    Wij besluiten Tex tijdens de nachtelijke hoestaanvallen niet te kalmeren met stomen of wandelen, maar met zijn favoriete liedje van Elmo. Dat helpt. En na een week is hij inderdaad vanzelf weer beter.

    Wetenschapsjournalist Ionica Smeets (32) woont samen met vriend Han en zoon Tex (1). Voor Kinderen zoekt ze elk nummer uit wat er waar is van bakerpraatjes over opvoeding

    Dit artikel verscheen eerder in Kinderen

  • Als ik een student enthousiast hoor vertellen dat hij een promotieplaats kan krijgen, dan wil ik het liefste roepen: “Doe het niet! Ren, nu het nog kan.” Ik ken namelijk nogal veel ongelukkige promovendi. Ze worstelen met de eenzaamheid van hun werk, de angst voor de concurrentie en de vaak gebrekkige begeleiding. Niet zo gek dus dat een groot deel van hen de eindstreep nooit haalt. In Delft haakt maar liefst 40% van de kandidaten af. Rector Karel Luyben wil het promotierendement verhogen en gaat vooral kritisch kijken naar het eerste promotiejaar. Daarin valt nu ongeveer 10% af, maar blijkbaar is het de bedoeling om voortaan alvast een groter deel van de groep aan het begin weg te jagen.

    Volgens mij is het veel effectiever om ervoor te zorgen dat meer mensen hun promotie afmaken. Degenen die na een paar jaar stoppen hebben vaak genoeg talent en doorzettingsvermogen om een proefschrift te schrijven, maar lopen op de één of andere manier vast.

    Vaak gaat het mis bij de afronding. Een collega was al uit dienst en had zijn proefschrift in principe af. Maar zijn promotor bleef maar verbeteringen en uitbreidingen voorstellen. De jongen zou gestopt zijn, als niet iemand anders ingreep en aan zijn promotor vroeg waarom het proefschrift niet goed genoeg was om te verdedigen. Stomverbaasd antwoordde de hoogleraar dat het daarvoor al lang voldoende was, maar dat hij altijd bleef zeggen hoe het nóg beter zou kunnen. Een andere hoogleraar stuurde na vier jaar een email naar een promovendus met “Misschien wil je dat hele proefschrift er liever maar bij laten zitten?”. En dat terwijl ze alleen nog maar één hoofdstuk hoefde te herschrijven.

    Een andere kennis kreeg continu grote klussen toegeschoven van haar begeleider: de bibliotheek opnieuw indelen, een voorselectie maken uit vijftig prijskandidaten en een complete internationale conferentie organiseren. Naast een zware onderwijstaak bleef er geen tijd over voor onderzoek. Ze is nu twee jaar uit dienst en hoopt ooit haar proefschrift af te maken.

    Goede begeleiding kan zo veel uitmaken. Zelf sprak ik vrijwel elke week één van mijn promotoren, vaak niet langer dan een kwartier, gewoon om even te laten weten wat ik deed en hoe het ging. Dankzij die gesprekjes kwam ik door de moeizame perioden in mijn onderzoek en kwam mijn proefschrift netjes af.

    Er worden cursussen Manage your professor gegeven om promovendi te leren hoe ze met hun begeleider moeten omgaan. Dat is toch de omgekeerde wereld? Ik snap ook niet dat hoogleraren waarbij acht promovendi achter elkaar níet gepromoveerd zijn nog nieuwe studenten mogen aannemen.

    Ik weet zeker dat met iets meer begeleiding een veel groter deel van de promoties een succes zou worden. Leer hoogleraren dus hoe ze promovendi beter kunnen begeleiden en spreek hen aan op hun persoonlijke promotierendement. Als dat allemaal op orde is dan durf ik studenten weer van harte aanbevelen om te gaan promoveren. Want het is in wezen een prachtige baan.

    Deze column verscheen in Delta.

  • Hoe versier je een dame? Waarom kennen bijna alle anderen meer mensen? Hoeveel geliefden zijn genoeg? Een wiskundige kijk op menselijke relaties. Opgenomen op 24 juni 2010 tijdens de slotbijeenkomst van het kabinetsproject Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI)



  • Deze zomer werkte ik door om mijn proefschrift af te maken. Terwijl ik al fantaseerde over wat ik zou aantrekken bij de verdediging, ontdekte ik een fout in één van mijn artikelen. De fout zat natuurlijk in de allereerste stelling, waardoor de rest van dat artikel als een kaartenhuis in elkaar viel. Een paar dagen kroop ik huilend onder mijn dekbed. Ik overwoog om mijn carrière als wiskundige aan de wilgen te hangen en een sauna op een Waddeneiland te beginnen. Mijn promotoren haalden me uit de put en verzekerden me dat elke wiskundige dit soort tegenslagen had (al kroop niet iedereen huilend onder zijn dekbed).

    Ik dacht aan Andrew Wiles. Hoe moet hij zich gevoeld hebben? Maar liefst zeven jaar werkte hij aan één bewijs en toen bleek daarin een fout te zitten. Wiles hoorde als kind over de laatste stelling van Fermat: Als n een geheel getal groter dan 2 is, dan bestaan er geen positieve gehele getallen x, y en z zodat xn + yn = z^n. Wiskundige en pestkop Pierre de Fermat schreef rond 1630 in de kantlijn van een boek dat hij een prachtig bewijs voor deze bewering had gevonden, maar dat dit bewijs niet in diezelfde kantlijn paste. Honderden jaren probeerden beroemde wiskundigen en amateurs een bewijs te vinden. Er werden grote prijzen uitgeloofd en kleine resultaten behaald, maar van een algemeen bewijs was geen sprake.

    Andrew Wiles
    Andrew Wiles

    Wiskundige Andrew Wiles besloot in 1986 dat hij alles op alles ging zetten om deze stelling te bewijzen. Hij vertelde zijn vrouw een paar dagen na de bruiloft dat hij maar tijd had voor twee dingen: zijn familie en deze stelling. De jaren daarna werkt hij in het diepste geheim en alle eenzaamheid aan zijn bewijs. Pas toen hij na zes jaar de details bijna rondhad, nam hij twee collega’s in vertrouwen. In juni 1993 presenteerde Wiles zijn bewijs in een reeks lezingen. De wiskundige wereld stond op zijn kop en het nieuws haalde de voorpagina van kranten over de hele wereld.

    Terwijl Wiles baadde in champagne (nuja, dat stel ik me zo voor) keken deskundigen zijn bewijs stap voor stap na. Na een paar maanden ontdekte iemand een subtiel foutje. Door dit ene kleine foutje stortte het hele bewijs in elkaar. Wiles probeerde het ontstane gat te dichten, terwijl de hele wiskundige wereld op zijn vingers keek. Een paar collega’s probeerden hem tevergeefs te helpen. In september 1994 (het moet een ongezellig jaar zijn geweest voor mevrouw Wiles) besloot hij nog één laatste poging te wagen voor hij het opgaf. Ineens zag hij een oplossing. Toen Wiles later in een documentatie over dat inzicht vertelde, kreeg hij tranen in zijn ogen. Dat was het belangrijkste moment uit zijn werkende leven.

    Net als Andrew Wiles ga ik mijn tanden op elkaar zetten en opnieuw beginnen. Al zijn mijn resultaten een stuk minder belangrijk en is mijn talent een stuk kleiner, die momenten van gelukzalig inzicht maken het de moeite waard om door te blijven gaan.

    Deze column verscheen afgelopen weekend in de Volkskrant.