Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Veroorzaken ijsjes verdrinkingen? Op TEDxDelft legde ik in zes minuten uit wat er allemaal mis kan gaan als je correlatie en causaliteit door elkaar haalt.

  • Dit is een aflevering van Bakerpraatjes uit het blad Kinderen.

    Wetenschapsjournalist Ionica Smeets (32) woont samen met vriend Han en zoon Tex (1). Voor Kinderen zoekt ze elk nummer uit wat er waar is van bakerpraatjes over opvoeding.

    Tex speelt graag buiten met zijn buurmeisjes; samen door de modder rollen, steentjes proeven en achter een kat aan rennen. Hij lacht dan breed vanonder een dikke laag zand, snot en grassprieten. Laat hem maar lekker vies worden, denk ik op zo’n moment, dat is goed voor zijn weerstand. Of is dat een fabeltje?

    In 1989 kwam de Britse arts David Strachan voor het eerst met de hygiëne hypothese: moderne kinderen zijn te schoon en krijgen daardoor meer allergieën. Strachan was in het bijzonder geïnteresseerd in hooikoorts. Hoe kon het dat hooikoorts vanaf de jaren vijftig een groeiend probleem was, terwijl in de Westerse wereld de welvaart en hygiëne alleen maar toenamen? Ook eczeem, astma en allerlei allergieën kwamen steeds vaker voor.

    Strachan ontdekte dat de jongste kinderen uit grote gezinnen minder vaak hooikoorts hadden. Hoe meer oudere broers of zussen, hoe kleiner de kans op hooikoorts. Hetzelfde gold voor eczeem. Strachan opperde dat een infectie op jonge leeftijd kinderen later beschermt. Door een vroege besmetting bouwen ze weerstand op zodat ze later geen hooikoorts, eczeem of allergie krijgen. Maar tegenwoordig is de kans op besmetting veel kleiner dan een eeuw geleden. We wassen onze handen met anti-bacteriële zeep, kinderen spelen minder buiten en gezinnen zijn kleiner. Een oudere broer met een snotneus is nu een waardevolle toevoeging: een mooie kans om jong besmet te raken.

    Andere onderzoeken ondersteunen de hygiëne hypothese van David Strachan. Baby’s die in de eerste zes maanden al naar een kinderdagverblijf gaan, krijgen minder vaak eczeem en astma.
    Kinderen die opgroeien op een boerderij hebben drie keer minder vaak allergieën dan hun leeftijdsgenoten uit steden of dorpen. Direct contact met allerlei dieren én het drinken van rauwe melk blijken te beschermen tegen astma. Inmiddels begrijpen we ook meer over hoe het lichaam weerstand opbouwt. Bij het voorkomen van allergieën is het vooral belangrijk dat jonge kinderen in aanraking komen met verschillende soorten bacteriën.

    Natuurlijk spelen meer factoren een rol. Weinig lichaamsbeweging zorgt bijvoorbeeld voor slechtere longen en huismijt vergroot de kans op astma. Kinderen die binnen voor de televisie zitten hebben dus dubbel pech: ze zitten stil tussen de huismijten. Daarnaast zuchten televisiekijkers nogal weinig, wat ook al niet goed is voor de longen.

    Kortom: laat Tex dus maar lekker vies worden, dat is inderdaad goed voor zijn weerstand. De modder waar hij door rolt is niet per se gezond voor hem. Maar buiten zijn, met andere kinderen spelen en de longen uit zijn lijf rennen zijn dat wel.

  • Het eerste filmpje dat ik maakte voor Wetenschap101. Ik laat zien hoe je met een eenvoudige berekening verrassend nauwkeurig kunt schatten hoeveel kinderen er gisteren geboren zijn in Nederland. Die vieren dus allemaal pas in 2016 hun eerste verjaardag!



  • Deze column verscheen in Delta.

    Youp van ‘t Hek is cultural professor aan de TU Delft en Wim de Bie hoogleraar satire in Tilburg. Een paar jaar geleden heette een huurling als Arnon Grunberg nog gewoon een gastschrijver, maar tegenwoordig krijgt iedere gast aan de universiteit gelijk een sjieke wetenschappelijke titel. Misschien word zelfs ik zo nog eens hoogleraar, of mag Coen Vermeeren zich straks UFO-professor noemen.

    Toen ik nog dagelijks tussen de wiskundigen lunchte, hoorde ik heel wat kritiek op buitengewone, bijzondere en andere mediagenieke hoogleraren. Volgens mijn collega’s maakten zij het begrip hoogleraar te schande, deze prutsers die nog nooit een onderzoeksartikel publiceerden. Zelf denk ik dat het geen kwaad kan voor de universiteit om af en toe zo’n boegbeeld aan zich te binden. De buitenwereld snapt heus wel dat zo iemand geen echte wetenschapper is.

    Voor gewone hoogleraren gelden andere regels. Idealiter is hij (m/v) een uitblinker in onderzoek, onderwijs én organisatie. Ik citeer uit een recente vacature van de TU Delft: “uw wetenschappelijke kwaliteit blijkt uit een relevante publicatielijst […]. Ook heeft u aantoonbare leidinggevende ervaring in een multidisciplinaire omgeving […]. U participeert in (inter)nationale netwerken. Door inspirerende onderwijsgevende kwaliteiten weet u studenten […] te boeien.” Toe maar. En dit was nog maar een kleine selectie uit het eisenpakket. Het lijkt me vrijwel onmogelijk om al die kwaliteiten in één persoon te verenigen.

    In de praktijk zie je dat de sollicitatiecommissie moet kiezen welke kwaliteiten nu echt het belangrijkst zijn. En vaak gaat de voorkeur dan naar de kandidaat met de mooiste publicaties. Want het beeld leeft dat een hoogleraar in de eerste plaats een goede onderzoeker moet zijn. Sterker nog, veel wetenschappers hebben het liefst ook een instituutsmanager, persvoorlichter en secretaresse die in Nature of Science publiceerden. Terwijl in die banen andere vaardigheden veel nuttiger zijn.

    Excellent onderwijs levert in het algemeen maar weinig waardering op binnen de universiteit. Onterecht, want één van de belangrijkste taken van een hoogleraar is om ervoor te zorgen dat er na hem een nieuwe generatie goede wetenschappers komt. Maar begeleiding van studenten heeft weinig status en dus niet zo’n hoge prioriteit.

    Op sombere dagen denk ik dat dit systeem zichzelf eeuwig in stand zal houden. Vooral studenten die geen begeleiding nodig hebben gaan verder in de wetenschap. Zelf zijn ze nooit begeleid, dus als zij eenmaal hoogleraar zijn, dan besteden ze niet al te veel tijd aan hun studenten. De studenten die niet in dit systeem passen, vallen af. En zo komen er nooit wetenschappers aan de universiteit die het belang van goede begeleiding inzien. Gelukkig zijn er uitzonderingen. Ik heb grote bewondering voor universitair (hoofd)docenten die nooit hoogleraar zullen worden, maar die wel jarenlang prachtige colleges geven, hun studenten tot grote hoogten opstuwen en ook nog prima artikelen publiceren. Als ik terugkijk op mijn studie, dan waren dit de mensen die de studenten inspireerden en aanmoedigden. Misschien kunnen we al die helden eens voor een weekje tot gasthoogleraar benoemen. Dan krijgen zij eindelijk het applaus dat ze verdienen.