Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Het eerste filmpje dat ik maakte voor Wetenschap101. Ik laat zien hoe je met een eenvoudige berekening verrassend nauwkeurig kunt schatten hoeveel kinderen er gisteren geboren zijn in Nederland. Die vieren dus allemaal pas in 2016 hun eerste verjaardag!



  • Deze column verscheen in Delta.

    Youp van ‘t Hek is cultural professor aan de TU Delft en Wim de Bie hoogleraar satire in Tilburg. Een paar jaar geleden heette een huurling als Arnon Grunberg nog gewoon een gastschrijver, maar tegenwoordig krijgt iedere gast aan de universiteit gelijk een sjieke wetenschappelijke titel. Misschien word zelfs ik zo nog eens hoogleraar, of mag Coen Vermeeren zich straks UFO-professor noemen.

    Toen ik nog dagelijks tussen de wiskundigen lunchte, hoorde ik heel wat kritiek op buitengewone, bijzondere en andere mediagenieke hoogleraren. Volgens mijn collega’s maakten zij het begrip hoogleraar te schande, deze prutsers die nog nooit een onderzoeksartikel publiceerden. Zelf denk ik dat het geen kwaad kan voor de universiteit om af en toe zo’n boegbeeld aan zich te binden. De buitenwereld snapt heus wel dat zo iemand geen echte wetenschapper is.

    Voor gewone hoogleraren gelden andere regels. Idealiter is hij (m/v) een uitblinker in onderzoek, onderwijs én organisatie. Ik citeer uit een recente vacature van de TU Delft: “uw wetenschappelijke kwaliteit blijkt uit een relevante publicatielijst […]. Ook heeft u aantoonbare leidinggevende ervaring in een multidisciplinaire omgeving […]. U participeert in (inter)nationale netwerken. Door inspirerende onderwijsgevende kwaliteiten weet u studenten […] te boeien.” Toe maar. En dit was nog maar een kleine selectie uit het eisenpakket. Het lijkt me vrijwel onmogelijk om al die kwaliteiten in één persoon te verenigen.

    In de praktijk zie je dat de sollicitatiecommissie moet kiezen welke kwaliteiten nu echt het belangrijkst zijn. En vaak gaat de voorkeur dan naar de kandidaat met de mooiste publicaties. Want het beeld leeft dat een hoogleraar in de eerste plaats een goede onderzoeker moet zijn. Sterker nog, veel wetenschappers hebben het liefst ook een instituutsmanager, persvoorlichter en secretaresse die in Nature of Science publiceerden. Terwijl in die banen andere vaardigheden veel nuttiger zijn.

    Excellent onderwijs levert in het algemeen maar weinig waardering op binnen de universiteit. Onterecht, want één van de belangrijkste taken van een hoogleraar is om ervoor te zorgen dat er na hem een nieuwe generatie goede wetenschappers komt. Maar begeleiding van studenten heeft weinig status en dus niet zo’n hoge prioriteit.

    Op sombere dagen denk ik dat dit systeem zichzelf eeuwig in stand zal houden. Vooral studenten die geen begeleiding nodig hebben gaan verder in de wetenschap. Zelf zijn ze nooit begeleid, dus als zij eenmaal hoogleraar zijn, dan besteden ze niet al te veel tijd aan hun studenten. De studenten die niet in dit systeem passen, vallen af. En zo komen er nooit wetenschappers aan de universiteit die het belang van goede begeleiding inzien. Gelukkig zijn er uitzonderingen. Ik heb grote bewondering voor universitair (hoofd)docenten die nooit hoogleraar zullen worden, maar die wel jarenlang prachtige colleges geven, hun studenten tot grote hoogten opstuwen en ook nog prima artikelen publiceren. Als ik terugkijk op mijn studie, dan waren dit de mensen die de studenten inspireerden en aanmoedigden. Misschien kunnen we al die helden eens voor een weekje tot gasthoogleraar benoemen. Dan krijgen zij eindelijk het applaus dat ze verdienen.


  • bakerpraatjes
    Het is zaterdagnacht en we logeren bij mijn schoonouders. We schrikken wakker van een vreemd geluid uit het ledikantje bij ons voeteneind. Het lijkt wel alsof Tex stikt, zijn ademhaling hapert, hij hapt gierend naar lucht en begint daarna hartverscheurend schor te huilen. De rest van de nacht haalt hij moeilijk adem en hoest hij als een zeehond. Wij proberen hem zo goed mogelijk te troosten, maar worden met de minuut bezorgder.

    De volgende ochtend zitten we bij de huisartsenpost. De dokter vraagt of iets in het huis van mijn schoonouders een allergie kan hebben veroorzaakt. Maar er zijn geen huisdieren en het is er een stuk schoner dan bij ons thuis. De arts kijkt in Tex’ keel, luistert naar zijn longen en trekt zijn conclusie: pseudokroep. We hoeven ons geen zorgen te maken, dit komt heel vaak voor bij jonge kinderen. Het is niet gevaarlijk en gaat vrijwel altijd vanzelf over. De hoestaanvallen zullen een paar dagen duren en zijn meestal ‘s avonds en ‘s nachts het ergste. We krijgen het advies om Tex in een badkamer vol stoom te zetten als hij het erg benauwd heeft.

    Als we ‘s avonds thuis zijn zoek ik op waarom de ziekte pseudokroep (onechte kroep) heet, de benauwdheid klinkt behoorlijk echt. Kroep blijkt een andere naam voor difterie. Dit was vroeger één van de meeste voorkomende doodsoorzaken bij kinderen. Dankzij de vaccinaties is difterie al meer dan twintig jaar verdwenen uit Nederland. Pseudokroep heeft dezelfde symptomen als de dodelijke kroep en lange tijd dachten artsen dat het één ziekte was. Zo kreeg pseudokroep zijn naam. Kroep komt trouwens van het Engelse werkwoord croup dat schor huilen betekent. Heel toepasselijk dus.

    Pseudokroep is een virus en er is weinig aan te doen. Alleen bij zeer ernstige gevallen worden medicijnen voorgeschreven om de benauwdheid te verminderen. Stomen is al tientallen jaren het standaardadvies. Maar er is gek genoeg nooit aangetoond dat vochtige lucht helpt bij pseudokroep. Artsen vermoeden dat stomen vooral werkt doordat ouder én kind rustig worden van het ritueel. En kalmte is het allerbelangrijkste. Kinderen die in paniek raken, krijgen het namelijk alleen maar benauwder. En dan raken ze nog meer in paniek, waardoor ze het weer benauwder krijgen, enzovoorts.

    Hoewel al sinds de jaren tachtig bekend is dat het stomen zelf eigenlijk niet helpt, adviseren artsen het nog steeds. Maar elke andere manier om een kind te kalmeren is net zo goed. Een bevriende huisarts vertelde me dat hij ouders aanraadt om lopend naar zijn praktijk te komen. Een half uurtje in de buitenlucht doet vaak wonderen. Niet doordat die lucht zo gezond is, maar puur doordat ouders en kind rustig worden van het wandelen.

    Wij besluiten Tex tijdens de nachtelijke hoestaanvallen niet te kalmeren met stomen of wandelen, maar met zijn favoriete liedje van Elmo. Dat helpt. En na een week is hij inderdaad vanzelf weer beter.

    Wetenschapsjournalist Ionica Smeets (32) woont samen met vriend Han en zoon Tex (1). Voor Kinderen zoekt ze elk nummer uit wat er waar is van bakerpraatjes over opvoeding

    Dit artikel verscheen eerder in Kinderen

  • Als ik een student enthousiast hoor vertellen dat hij een promotieplaats kan krijgen, dan wil ik het liefste roepen: “Doe het niet! Ren, nu het nog kan.” Ik ken namelijk nogal veel ongelukkige promovendi. Ze worstelen met de eenzaamheid van hun werk, de angst voor de concurrentie en de vaak gebrekkige begeleiding. Niet zo gek dus dat een groot deel van hen de eindstreep nooit haalt. In Delft haakt maar liefst 40% van de kandidaten af. Rector Karel Luyben wil het promotierendement verhogen en gaat vooral kritisch kijken naar het eerste promotiejaar. Daarin valt nu ongeveer 10% af, maar blijkbaar is het de bedoeling om voortaan alvast een groter deel van de groep aan het begin weg te jagen.

    Volgens mij is het veel effectiever om ervoor te zorgen dat meer mensen hun promotie afmaken. Degenen die na een paar jaar stoppen hebben vaak genoeg talent en doorzettingsvermogen om een proefschrift te schrijven, maar lopen op de één of andere manier vast.

    Vaak gaat het mis bij de afronding. Een collega was al uit dienst en had zijn proefschrift in principe af. Maar zijn promotor bleef maar verbeteringen en uitbreidingen voorstellen. De jongen zou gestopt zijn, als niet iemand anders ingreep en aan zijn promotor vroeg waarom het proefschrift niet goed genoeg was om te verdedigen. Stomverbaasd antwoordde de hoogleraar dat het daarvoor al lang voldoende was, maar dat hij altijd bleef zeggen hoe het nóg beter zou kunnen. Een andere hoogleraar stuurde na vier jaar een email naar een promovendus met “Misschien wil je dat hele proefschrift er liever maar bij laten zitten?”. En dat terwijl ze alleen nog maar één hoofdstuk hoefde te herschrijven.

    Een andere kennis kreeg continu grote klussen toegeschoven van haar begeleider: de bibliotheek opnieuw indelen, een voorselectie maken uit vijftig prijskandidaten en een complete internationale conferentie organiseren. Naast een zware onderwijstaak bleef er geen tijd over voor onderzoek. Ze is nu twee jaar uit dienst en hoopt ooit haar proefschrift af te maken.

    Goede begeleiding kan zo veel uitmaken. Zelf sprak ik vrijwel elke week één van mijn promotoren, vaak niet langer dan een kwartier, gewoon om even te laten weten wat ik deed en hoe het ging. Dankzij die gesprekjes kwam ik door de moeizame perioden in mijn onderzoek en kwam mijn proefschrift netjes af.

    Er worden cursussen Manage your professor gegeven om promovendi te leren hoe ze met hun begeleider moeten omgaan. Dat is toch de omgekeerde wereld? Ik snap ook niet dat hoogleraren waarbij acht promovendi achter elkaar níet gepromoveerd zijn nog nieuwe studenten mogen aannemen.

    Ik weet zeker dat met iets meer begeleiding een veel groter deel van de promoties een succes zou worden. Leer hoogleraren dus hoe ze promovendi beter kunnen begeleiden en spreek hen aan op hun persoonlijke promotierendement. Als dat allemaal op orde is dan durf ik studenten weer van harte aanbevelen om te gaan promoveren. Want het is in wezen een prachtige baan.

    Deze column verscheen in Delta.