Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Deze column verscheen in de Volkskrant.

    Geachte manager van hotel De Biltsche Hoek,

    Laatst was ik op zoek naar een hotel in Utrecht, liefst lekker dichtbij de Domtoren. Toen belandde ik op uw website met foto’s van ruime kamers, een gezellige hotelbar en een uitnodigend zwembad. En dat alles “op een steenworp afstand van de bruisende stad Utrecht” zoals u op uw website schrijft. Dat moet dus wel heel dichtbij zijn. Want hoever kan een steenworp nou helemaal zijn?

    Zelf gooi ik (vanzelfsprekend) als een meisje en ik kom met een steen niet verder dan een meter of zeven. Ik zocht op wat het wereldrecord steenwerpen eigenlijk is. Helaas is daar weinig van bekend, het is niet zo’n populaire wedstrijdsport. In 1906 was steenwerpen voor het laatst een onderdeel op de Olympische Spelen. Toen haalde de Griekse atleet Nikolaos Georgantas goud met een worp van 19,925 meter. Dat is ook niet zo ver. Maar die worp was met een flinke steen van zes kilo, oftewel zo’n driehonderd hotelzeepjes.

    Laten we daarom aannemen dat u met uw steenworp de oude Noorse eenheid steinkast bedoelt. Daarvan denken historici dat het een afstand tussen de veertig en zestig meter is. Dus uw hotel ligt op een meter of zestig van de stad Utrecht. Dat betekent dat ik na een lange nacht in uw gezellige hotelbar de volgende dag kan kruipen naar de Domtoren.

    Tot mijn verbazing zag ik echter op de kaart dat uw hotel bijna zes kilometer van de Domtoren afligt. Dat is meer dan een uur kruipen! De Biltsche Hoek staat in in een uithoek van De Bilt (zoals de naam misschien al een beetje verraadde).

    Teleurgesteld besloot ik uw hotel niet te boeken. Als die steenworp niet klopt, dan zijn die kamers waarschijnlijk ook niet zo ruim en die hotelbar niet zo gezellig. Maar toen bedacht ik dat uw hotel misschien wel heel hoog is. Zó hoog, dat als je er een steen van afwerpt, je makkelijk de domtoren raakt. Hoe hoog zou De Biltsche hoek dan moeten zijn?

    Ik sloeg aan het rekenen. Om u te matsen nam ik aan dat er geen luchtweerstand is en dat er een supergoede werper op het dak van het hotel staat. Bij honkbal gooien de beste spelers de bal weg met een slordige honderdvijftig kilometer per uur.

    Met die snelheid kost het de bal 144 seconden om de afstand van uw hotel naar de Domtoren af te leggen (in het zeer hypothetische geval dus dat er geen luchtweerstand is). Om 144 seconden te vallen zonder de grond te raken, moet uw hotel dan ruim honderd kilometer hoog zijn. Honderd kilometer! Hoeveel kamers kunt u daarin kwijt? Daarbij vergeleken is zelfs de hoogste wolkenkrabber van Dubai een dwerg met een schamele achthonderd meter.

    Maar hoe meer ik er over nadacht, hoe minder waarschijnlijk het me leek dat er zo’n gigantisch hotel in Utrecht staat zonder dat ik het ooit gezien heb. Voor de zekerheid boekte ik een ander hotel. Dat lag op 48 meter van de Domtoren, een steenworp zeg maar. Al zeiden zij daar op hun website dan weer niets over.

    Verbaasde groet,

    Ionica

  • Deze column verscheen in Technisch Weekblad.

    Tijdens mijn afstuderen in Delft werkte ik aan kettingbreuken, een soort oneindige breuken. Regelmatig kreeg ik van geïnteresseerde werktuigbouwkundigen en andere ingenieurs vragen over fietsen en machines. Het duurde even voor ik begreep dat zij bij kettingbreuken dachten aan gebroken kettingen en niet aan breuken in de getaltheorie. Zo leerde ik dat er iets is dat erger is dan een vakterm gebruiken die mensen niet kennen: een woord gebruiken dat voor andere mensen een andere betekenis heeft.

    Elke ingenieur die wel eens een communicatiecursus heeft gevolgd, zal zijn best doen om jargon te vermijden. Maar minstens zo gevaarlijk zijn woorden die voor het algemeen publiek een andere connotatie hebben. Een voorbeeld: toen in 2009 emails van klimaatonderzoekers uitlekten, was er veel ophef over het woord “truc”. Sceptici lazen dat woord als “oplichterij” en zagen daarin het bewijs dat er gerommeld werd in klimaatonderzoek. Maar de wetenschappers gebruikten hier “truc” voor een slimme manier om data te combineren. Ze hadden niet eens door dat dit ook een soort jargon was.

    Het artikel Communicating the Science of Climate Change (Physics today, oktober 2011) riep klimaatonderzoekers op om hun ontdekkingen beter over te brengen naar een ongeïnteresseerd en slecht geïnformeerd publiek. De auteurs gaven onder andere een kleine tabel van woorden die leken anders lezen dan wetenschappers. Bij fout denkt de gemiddelde lezer bijvoorbeeld: “vergissing of onjuist”, terwijl de onderzoeker bedoelt: “hoever de schatting van de werkelijke waarde afwijkt”. Ze geven nog een paar voorbeelden en waarschuwen klimaatonderzoekers dat ze voortaan betere woorden moeten kiezen om te zorgen dat ondubbelzinnig helder is wat ze bedoelen.

    Hierdoor geïnspireerd schreef sterrenkundige Phil Plait een aanstekelijke blogpost (“Scientists are from Mars, the public is from Earth”). Hij schreef: “Communiceren is niet domweg informatie naar beneden gooien vanaf een toren. Het bestaat uit twee delen: een idee aan iemand presenteren en dat de ander die het begrijpt. Soms moeten we onze formulering aanpassen om te zorgen dat het tweede deel gebeurt. Anders schreeuwen we alle feiten in het heelal naar een lege kamer.”

    In de tientallen reacties daarop volgden nog veel voorbeelden van dubbelzinnige woorden. Bij theorie denkt de gemiddelde lezer “Oh, het is maar een idee, een vaag vermoeden. Mijn eigen mening is net zo belangrijk als dat theorietje van de wetenschap.” (Al hoor je dat zelden over de relativiteitstheorie. Misschien omdat leken daar minder bezwaren tegen kunnen verzinnen dan tegen de evolutietheorie.)

    Ik vroeg op twitter om meer van dit soort voorbeelden en mijn volgers kwamen met prachtige voorbeelden uit allerlei vakgebieden. Nuchter heeft in het ziekenhuis een andere betekenis dan daarbuiten. Leken associëren straling met gevaar. Wiskundigen denken bij K3, graaf en lichaam aan andere dingen dan de rest van Nederland. Grappig is x, voor wetenschappers een doodgewone variabele, maar een scholier schreef dat zij steeds aan een kusje dacht. Het meest schrijnende voorbeeld is “een positieve test” voor patiënten die dat interpreteren als goed nieuws, terwijl ze juist ziek blijken.

    Er zijn vast nog veel meer voorbeelden, dus we moeten voortaan nog beter op onze woorden letten.

  • Veroorzaken ijsjes verdrinkingen? Op TEDxDelft legde ik in zes minuten uit wat er allemaal mis kan gaan als je correlatie en causaliteit door elkaar haalt.

  • Dit is een aflevering van Bakerpraatjes uit het blad Kinderen.

    Wetenschapsjournalist Ionica Smeets (32) woont samen met vriend Han en zoon Tex (1). Voor Kinderen zoekt ze elk nummer uit wat er waar is van bakerpraatjes over opvoeding.

    Tex speelt graag buiten met zijn buurmeisjes; samen door de modder rollen, steentjes proeven en achter een kat aan rennen. Hij lacht dan breed vanonder een dikke laag zand, snot en grassprieten. Laat hem maar lekker vies worden, denk ik op zo’n moment, dat is goed voor zijn weerstand. Of is dat een fabeltje?

    In 1989 kwam de Britse arts David Strachan voor het eerst met de hygiëne hypothese: moderne kinderen zijn te schoon en krijgen daardoor meer allergieën. Strachan was in het bijzonder geïnteresseerd in hooikoorts. Hoe kon het dat hooikoorts vanaf de jaren vijftig een groeiend probleem was, terwijl in de Westerse wereld de welvaart en hygiëne alleen maar toenamen? Ook eczeem, astma en allerlei allergieën kwamen steeds vaker voor.

    Strachan ontdekte dat de jongste kinderen uit grote gezinnen minder vaak hooikoorts hadden. Hoe meer oudere broers of zussen, hoe kleiner de kans op hooikoorts. Hetzelfde gold voor eczeem. Strachan opperde dat een infectie op jonge leeftijd kinderen later beschermt. Door een vroege besmetting bouwen ze weerstand op zodat ze later geen hooikoorts, eczeem of allergie krijgen. Maar tegenwoordig is de kans op besmetting veel kleiner dan een eeuw geleden. We wassen onze handen met anti-bacteriële zeep, kinderen spelen minder buiten en gezinnen zijn kleiner. Een oudere broer met een snotneus is nu een waardevolle toevoeging: een mooie kans om jong besmet te raken.

    Andere onderzoeken ondersteunen de hygiëne hypothese van David Strachan. Baby’s die in de eerste zes maanden al naar een kinderdagverblijf gaan, krijgen minder vaak eczeem en astma.
    Kinderen die opgroeien op een boerderij hebben drie keer minder vaak allergieën dan hun leeftijdsgenoten uit steden of dorpen. Direct contact met allerlei dieren én het drinken van rauwe melk blijken te beschermen tegen astma. Inmiddels begrijpen we ook meer over hoe het lichaam weerstand opbouwt. Bij het voorkomen van allergieën is het vooral belangrijk dat jonge kinderen in aanraking komen met verschillende soorten bacteriën.

    Natuurlijk spelen meer factoren een rol. Weinig lichaamsbeweging zorgt bijvoorbeeld voor slechtere longen en huismijt vergroot de kans op astma. Kinderen die binnen voor de televisie zitten hebben dus dubbel pech: ze zitten stil tussen de huismijten. Daarnaast zuchten televisiekijkers nogal weinig, wat ook al niet goed is voor de longen.

    Kortom: laat Tex dus maar lekker vies worden, dat is inderdaad goed voor zijn weerstand. De modder waar hij door rolt is niet per se gezond voor hem. Maar buiten zijn, met andere kinderen spelen en de longen uit zijn lijf rennen zijn dat wel.