Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Een paar weken terug liet ik hier terloops vallen dat mijn lievelingsgetal 1729 is en diverse lezers smeekten om meer uitleg. Hierbij dan. Ik houd van dit getal omdat er maar liefst twee fantastische anekdotes over zijn. De eerste gaat over de Britse wiskundige G.H. Hardy en het Indiase getallenwonder Srinivasa Ramanujan. Aan het begin van de twintigste eeuw haalde Hardy de jongere Ramanujan naar Cambridge. Daar werd Ramanujan ziek en Hardy nam een taxi naar het ziekenhuis om hem te bezoeken. Toen Hardy binnenkwam, grapte hij dat hij Ramanujan wilde opvrolijken met het nummer van zijn taxi, maar dat het helaas een nogal saai getal was: 1.729. Waarop de doodzieke Ramanujan zonder met zijn ogen te knipperen antwoordde dat 1.729 juist ge-we-ldig was: namelijk het kleinste getal dat je op twee manieren als de som van tweede derde machten kunt schrijven. (Voor de liefhebbers: je kunt het splitsen in 1.728 + 1 en in 1.000 + 729.)

    Wat deze anekdote laat zien, is dat je overal schoonheid kunt vinden als je heel erg van iets houdt. De achterliggende emotie is vergelijkbaar met vogelaars die een quetzal spotten of een verzamelaar die een zeldzame single van The Beatles vindt. Dankzij Ramanujan is 1.729 een iconisch getal voor wiskundigen.

    En er is dus nóg een anekdote over dit op het eerste gezicht wat saaie getal. De natuurkundige Richard Feynman ontmoette eens een man die telramen verkocht en beweerde dat hij met zijn abacus sneller kon optellen dan wie dan ook. Feynman nam de uitdaging aan en verloor flink. De verkoper riep trots dat hij ook héél snel kon vermenigvuldigen. Nu eindigde Feynman vlak achter hem, tot lichte verbazing van de verkoper. Normaal won hij namelijk ruim. Daarna deden ze een deling en eindigden ze gelijk. De verkoper was verbouwereerd, hoe kon iemand met pen en papier net zo snel zijn als hij met zijn wonderbaarlijke telraam? Wraakzuchtig riep hij: “Nu doen we derdemachtswortels!”, wetend dat dit enorm lastig is om met pen en papier te doen.

    De verkoper schreef een willekeurig getal op: 1.729,03 en ging als een bezetene aan de slag met zijn abacus. Terwijl hij ploeterde, zat Feynman even rustig na te denken. De natuurkundige schreef vrij snel 12 op en even later maakte hij daar 12,002 van. De verkoper kwam moeizaam werkend kniet verder dan 12,01 en droop verslagen af.

    Nu had Feynman heel veel geluk met het getal dat de verkoper koos. De natuurkundige wist uit zijn hoofd dat 12 de derdemachtswortel is van 1.728 en leerde daarnaast tijdens zijn studie een truc om handig om te gaan met de overgebleven rest van 1,03. Toen hij dit later nog eens probeerde uit te leggen aan de verkoper, ontdekte Feynman dat de man niet eens wist dat 3 de derdemachtswortel van 27 is. Sterker nog, de snelrekenaar snapte niets van getallen, hij kon alleen heel handig zijn telraam bedienen. Feynman concludeerde dat het beter is om iets langzamer te rekenen, maar wél precies te weten wat je doet. Ook daaraan denk ik vaak als ik mijn lievelingsgetal zie.

    Het allerleukste aan “mijn” getal is echter is dat ik het er zo vaak over heb dat mijn vrienden inmiddels regelmatig om 17.29 uur even aan me denken en me een lief berichtje sturen.

    Dit bericht verscheen op 20 december 2014 in de Volkskrant.

  • Met enige verbazing volg ik de discussie over het afschaffen van statiegeld. Terwijl de ellendige plastic soep in de oceanen gestaag groeit, komt Nederland op het idee om een goed werkend systeem voor recycling maar eens af te schaffen. De anti-statiegeld-lobby goochelt daarbij flink met cijfers.

    Zo zegt de stichting Nederland Schoon dat drankverpakkingen hooguit 5% van het zwerfafval vormen. Uit hun onderzoek blijkt namelijk dat 95% van het zwerfvuil bestaat uit peuken. Overigens is Nederland Schoon absoluut geen lobbyclub, zoals ze op hun website zelf herhaaldelijk benadrukken. Het is een onafhankelijke stichting. Die zijn geld krijgt van bedrijven die verpakkingen produceren. Met in het bestuur mensen van Coca Cola en supermarkten die toevallig niet zo dol zijn op statiegeld. Maar verder is Nederland Schoon een reuze-objectieve club.

    Nederland Schoon benadrukt dat peuken een groot probleem zijn voor het milieu. En ze vormen dus maar liefst 95% van het zwerfafval. Dat percentage kreeg de stichting door de rommel op straat stuk voor stuk te tellen. Dat is een nogal merkwaardige manier van meten: één drankflesje geeft fiks meer afval dan één peuk. Ik ga voortaan ook wat creatiever tellen. Zo kan ik trots melden dat slechts 2% van ons gezin gebruik maakt van wegwerpluiers, gemeten naar het gewicht van de personen. Verder bestond mijn lunch vandaag voor 90% uit fruit, want ik at één hamburger en negen druiven.

    Bij afval is het natuurlijk eerlijker om naar volume dan naar losse aantallen te kijken. Op die manier gemeten vormen drankverpakkingen ongeveer de helft van het zwerfafval. Dat is dus heel wat meer dan hooguit 5%. En bovendien nog een stuk slechter voor het milieu dan die peuken.

    Minstens zo misleidend was een ronkend persbericht van vorige week: “7 op 10 Nederlanders vinden einde statiegeld prima”, naar aanleiding van een enquête door onderzoeksbureau TNS NIPO. In 2010 bleek uit onderzoek van diezelfde organisatie dat minder dan 1 op 10 Nederlanders het een goed idee vonden om statiegeld af te schaffen. Zijn we in de tussentijd massaal van mening veranderd?

    Het nieuwe onderzoek was in opdracht van het Afvalfonds Verpakkingen (dezelfde organisatie die Nederland Schoon financiert). En dit is de vraag waarnaar hun enthousiaste persbericht verwijst: “Maakt het voor u iets uit als de statiegeldflessen in de toekomst met de overige plastic verpakkingen kunnen worden ingeleverd in plaats van in de supermarkt?”

    Als ik deze vraag kreeg op een enquête, zou ik niet vermoeden dat hier gevraagd wordt of statiegeld moet verdwijnen. Het klinkt alleen alsof het inleverpunt op een andere plek komt. Nou, prima hoor, volgende vraag. Een hint dat Nederland niet superenthousiast is over het verdwijnen van statiegeld blijkt nota bene uit een andere vraag uit hetzelfde onderzoek. Minder dan de helft van de geënquêteerden is positief over het idee om het statiegeldsysteem samen te voegen met het huidige inzamelingssysteem voor plastic. Eigenlijk lijkt het vooral het Afvalfonds verpakking zelf dat afschaffen van statiegeld een prima idee vindt.

    Van plastic statiegeldflessen wordt nu bijna 95% hergebruikt. Ik wil er een middagje zwerfafval opruimen onder verwedden dat dit percentage zal dalen als statiegeld verdwijnt. Al zal de verpakkingsindustrie tegen die tijd vast een manier verzinnen om de cijfers toch heel rooskleurig te presenteren.

    Dit bericht verscheen op 9 mei 2015 in de Volkskrant.

  • Toen Arjen Lubach het eerste seizoen van tv-quiz De Slimste Mens won, zat ik me steeds een tikje te verbijten als hij ergens werd aangekondigd als “slimste mens”. Zo’n quizje draaide om feitenkennis, dat heeft weinig met slimheid te maken. “Laat die Lubach eerst maar eens een proefschrift over getaltheorie schrijven”, mopperde ik bij mezelf.

    Nadat ik zelf meedeed aan het vorige seizoen van De Slimste Mens dacht ik daar iets genuanceerder over. Toen ik me voorbereidde, ontdekte ik namelijk dat tactiek bij deze quiz minstens zo belangrijk is als het oplepelen van allerlei feitjes. Ten eerste moet je snel kunnen filteren welke informatie relevant is. Als je steekwoorden moet geven bij Plato, dan heeft het weinig zin om de titels van zijn werken op te sommen. In plaats daarvan roep je Griek, oudheid en filosoof.

    clock-577753_1920

    Ten tweede loont het om van tevoren uit te zoeken in welke ronden de meeste punten te halen zijn en vooral daar je best te doen. Veel kandidaten onderwaarderen bijvoorbeeld de puzzelronde. Dit soort analyses zijn overigens handig bij allerlei spelletjes. De meest winstgevende straat bij Monopoly is bijvoorbeeld Vreeburg, Utrecht. Bij galgje kun je naast de voor de hand liggende e het beste even proberen of er een r in het woord zit. En bij Mijnenveger heb je de meeste kans om te winnen als je bij je eerste zet in een hoekje klikt.

    Bij De Slimste Mens draaien de meeste tactieken om de finale. Twee spelers nemen het tegen elkaar op met elk een aantal seconden op de klok. Degene die onderaan staat, mag beginnen en krijgt als vraag “Wat weet je van…?” en moet vijf steekwoorden noemen. Tijdens het nadenken tikken je eigen seconden af, maar voor elk goed antwoord speel je twintig seconden bij de ander weg. Zodra een speler de nul seconden bereikt, heeft hij verloren.

    Het is eenvoudig te zien dat de finale gevaarlijk wordt zodra je minder dan honderd seconden hebt, dan kan de ander je in één vraag wegspelen. Als allebei de spelers in die gevarenzone zitten, dan laten ze vaak tactisch wat van hun tijd weglopen om bij de volgende beurt onderaan te staan en te mogen beginnen. Deze tactiek zie je ook dit seizoen van De Slimste Mens weer bijna dagelijks voorbij komen, maar er valt meer te beredeneren. Veel spelers passen te snel, omdat stiltes lang lijken en het eng is om de tijd te zien wegtikken. Maar één goed antwoord levert zoveel op, dat langer nadenken loont. Bovendien maakt het weinig uit of je past bij 36 of 21 seconden: in allebei de gevallen heeft je tegenstander aan twee goede antwoorden genoeg om je eruit te spelen.

    De mooiste tip kreeg ik van Diederik Jekel: als alles in de finale hopeloos lijkt en je bijna geen tijd meer hebt, laat dan je klok teruglopen tot twee seconden. Geen enkele malloot zal daar onder kruipen. Ik belandde afgelopen zomer in die situatie en stopte strak op twee seconden. Mijn tegenstander liet haar tijd teruglopen tot 27 seconden en ik had dus twee goede antwoorden nodig om te winnen; in twee seconden. De vraag was “Wat weet je van Janet Jackson?” en daar riep ik als ware intellectueel: “zangeres, zus van Michael Jackson, …” en ik mocht door naar de volgende aflevering. Zo zie je maar dat stom geluk het uiteindelijk wint van feitenkennis en slimheid.

    Dit bericht verscheen op 3 januari 2015 in de Volkskrant.

  • De groeicurve is een probaat middel om jonge ouders de stuipen op het lijf te jagen

    Onze dochter Rifka was nog maar net geboren of de getallen vlogen ons om de oren. We telden haar plasluiers en hoe vaak ze aan welke borst dronk. Om de haverklap namen we haar temperatuur op en de kraamverzorgende tekende overal keurige grafieken van. Het belangrijkste meetgegeven was echter het gewicht van de baby. Toen Rifka een paar dagen achter elkaar 2.980 gram woog, staarde de kraamhulp bezorgd naar haar tabellen en grafieken. Het was de bedoeling dat de baby elke dag een beetje aankwam. Was er misschien iets mis met de borstvoeding? Ze belde een lactatiekundige. De verloskundige en het consultatiebureau kwamen net die dag op huisbezoek en even later had ik drie tegenstrijdige adviezen die me allemaal even vreselijk leken. Overmand door hormonen en moeheid kroop ik huilend onder mijn dekbed en overwoog om over te stappen op flesvoeding.

    Toevallig kwam mijn vriend in de supermarkt een bevriende huisarts tegen en zij spoedde zich naar mijn kraambed. Ze grinnikte dat ik normaal toch best goed was met meetonnauwkeurigheden. Ik besefte toch wel dat het eigenlijk niet zo slim was om een pasgeboren baby elke dag te wegen en vergaande conclusies aan die momentopnames te verbinden? Gewicht schommelt in de loop van de dag en het gaat om heel kleine verschillen. Eén plasluier voor het wegen en de baby lijkt tien gram afgevallen. Mijn vriendin stelde de vraag die meer waard is dan alle tabellen met getallen bij elkaar: Had ik het gevoel dat mijn baby tevreden was? Ja, dat dacht ik eigenlijk wel. Ze plaste en poepte goed, was helder als ze wakker was en lag verder gelukzalig te slapen. Ik besloot om rustig verder te gaan met de borstvoeding en even af te wachten.

    Inmiddels is mijn dochter een halve kilo aangekomen, kan ik weer redelijk rationeel nadenken en moet ik voorzichtig lachen om mijn eigen hormonale paniek. Bij het consultatiebureau kregen we bij ons eerste bezoek zelfs complimenten dat de baby zo’n keurige groeicurve volgde. Die curve is ook een probaat middel om jonge ouders de stuipen op het lijf te jagen. Vijf grafieken beschrijven welk gewicht een kind “moet” hebben bij een bepaalde leeftijd. De middelste grafiek geeft het gemiddelde gewicht, maar omdat sommige baby’s minder gemiddeld zijn dan anderen, liggen daaronder en boven nog vier verschillende krommen. Een fraai staaltje beschrijvende statistiek, dat zo gemaakt is dat 99% van de baby’s qua gewicht tussen de twee buitenste grafieken valt.

    Het is alleen wel belangrijk om dit soort plaatjes goed te interpreteren. Per definitie zal één op de honderd baby’s buiten de grafieken vallen, en hun ouders krijgen vaak te horen dat er iets mis is. Het kostte Aziatische vrienden veel moeite om het consultatiebureau duidelijk te maken dat het niet zo gek was dat hun baby ver onder het gemiddelde bleef, zelf waren ze immers ook een kop kleiner dan de gemiddelde Nederlander.

    Een paar jaar terug ging het bij mijn zoon ook niet zo soepel. Hij zat steeds op de onderste curve voor zowel zijn lengte als gewicht, waardoor we elke keer de vraag kregen of we hem wel genoeg te eten gaven. Tot hij als éénjarige ineens gemiddeld was qua gewicht, terwijl zijn lengte onder het gemiddelde bleef. Een verpleegkundige zei verheugd dat het geweldig was dat zijn gewicht eindelijk “normaal” was. Terwijl ik uit de combinatie van grafieken concludeerde dat mijn zoon op dat moment iets te zwaar was. Maar dat ging vanzelf over toen hij even later leerde lopen. Zoals het gelukkig meestal wel goed komt met baby’s, zelfs als ze niet in de voorgeschreven tabellen en grafieken passen.

    Dit bericht verscheen op 11 april 2015 in de Volkskrant