Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • De komende week is levensgevaarlijk voor de opa’s en oma’s van mijn studenten. Ik geef vrijdag namelijk een tentamen en familieleden van studenten blijken pal voor zo’n toetsmoment veel meer kans te hebben om te overlijden dan op elk ander moment van het jaar. Vooral voor oma’s is het risico enorm.

    Universitair docent Mike Adams publiceerde in 1990 de resultaten van zijn jarenlange onderzoek onder Amerikaanse studenten. In weken zonder tentamen in zicht overlijden per honderd studenten gemiddeld 0,05 familieleden. De week voor een tentamen stijgt dat naar gemiddeld iets meer dan één familielid per honderd studenten. Een fikse toename die ook docenten in andere landen zien tijdens tentamenperiodes.

    Vooral oma’s blijken bij bosjes te sneuvelen: de week voor een tentamen overlijden er 24 keer zoveel oma’s als opa’s. De meeste sterfgevallen vallen in families van studenten die er slecht voorstaan doordat ze bij eerdere opdrachten onvoldoendes haalden. Hoe lager de eerdere cijfers van de student, hoe hoger de kans dat er net voor het tentamen een familielid overlijdt.

    Volgens Adams is de conclusie glashelder: Familieleden maken zich zóveel zorgen om de cijfers van hun verwanten, dat ze er letterlijk aan onderdoor gaan. Het is logisch dat dit juist bij de zwakkere studenten gebeurt en dit alles laat zien hoe betrokken vooral de oma’s zijn bij hun studerende kleinkinderen. Als voorbeeld van een extreem tragisch geval noemt Adams een student uit het honkbalteam die vier jaar lang elk semester minstens één oma verloor.

    Wat kunnen we doen om de levens van al die oma’s te redden? Adams suggereert: geen tentamens meer geven, alleen studenten zonder familie toelaten of studenten laten verzwijgen voor hun familie dat ze op de universiteit zitten. Geen van deze oplossingen is erg bevredigend.

    Gelukkig publiceerde sociaal-psycholoog Lee Jussim de resultaten van een experiment dat hij deed met zijn studenten: hij maakte het hertentamen hels moeilijk en zorgde dat de studenten hiervan op de hoogte waren. Vervolgens daalde het aantal overleden familieleden pal voor het gewone tentamen spectaculair en Jussim concludeert dat deze opzet 80% van de oma’s kan redden.

    Dit is allemaal erg grappig, maar wat doe je als docent nu met de studenten die melden dat ze een tentamen niet kunnen maken door een sterfgeval in de familie? Voor hen moet je een extra herkansing organiseren en dus nieuwe tentamenvragen bedenken. Je wilt die moeite niet doen voor studenten die een dode oma verzinnen als uitvlucht. Bij mijn tentamen doen zo’n vierhonderd studenten mee, dus volgens de cijfers van Adams kan ik deze week zo’n vier overlijdensgevallen verwachten. Hoeveel daarvan zijn er dan echt? En hoe kom ik erachter welke dat zijn?

    Het is nogal cru om een overlijdenskaart als bewijs te vragen aan een student die net een geliefd familielid verloor. De mooiste, menselijke oplossing komt van onderwijskundige Karen Eifler. Als een student bij haar meldt dat een naaste is overleden, dan stuurt Eifler een kaart naar de familie om hen te condoleren. Zo laat ze zien dat ze om haar studenten geeft en er is voor degenen die het zwaar hebben. Maar de studenten die een overleden familielid verzonnen als smoes om onder een tentamen uit te komen, hebben een groot probleem als hun familie ineens een condoleancekaart ontvangt. Sinds Eifler deze kaarten verstuurd, is de band met haar studenten verbeterd én durven studenten geen overleden oma meer te verzinnen als smoes.

    Deze column verscheen op 18 maart 2017 in de Volkskrant

  • Op 26 november 2016 plaatste Steens & Partners een advertorial in NRC Handelsblad met een foto en een verslag van een lezing die Ionica Smeets had gegeven op hun jaarcongres. Zij was hier niet van op de hoogte en heeft hier geen toestemming voor gegeven, vandaar dat dit nu door Steens & Partners wordt gerectificeerd. Hun rectificatie is hier te lezen op de website van het bedrijf, of in de afbeelding hieronder.

  • Deze week verscheen Alledaags rekenen van Marjolein Kool en Ed de Moor, twee van de vriendelijkste rekenmeesters van Nederland. Het was gek om hun boek te lezen, want sinds een paar maanden stuurt Marjolein Kool hartverscheurende emails met als onderwerp ‘Ed de Moor’. Ed kreeg eind vorig jaar een herseninfarct en Marjolein doet aan zijn vrienden verslag van zijn moeizame revalidatie. Ik ben één van die vrienden, vandaar dat ik Ed en Marjolein hier ook maar gewoon bij hun voornaam noem.

    Ik ontmoette Ed in 2010 voor een interview over zijn lange loopbaan als wiskundeleraar en rekenexpert. Hij was vriendelijk en erudiet, grappig en bevlogen. Ed was destijds 77 en toen ik naar huis fietste dacht ik twee dingen: ik zou ervoor tekenen om op zijn manier ouder te worden en wat moest het geweldig zijn om iemand als Ed als vriend te hebben. Tot mijn vreugde raakten we bevriend, maar dat ouder worden blijkt nu toch behoorlijk tegen te vallen.

    In het boek dat hij met Marjolein maakte is zichtbaar hoe breed zijn interesses uitwaaieren. Naast veel en degelijk rekenwerk komt er van alles voorbij. De klok van de Amsterdamse Obrechtkerk met een foutje op de wijzerplaat. Een stripje van Heinz met een vloekende en tierende zes op pootjes (Heinz: ‘Negatief getal.’) Of een kassabonnetje met een pen van €3,453. Ook de stem van Marjolein is duidelijk herkenbaar, bijvoorbeeld bij een ode aan Drs P waarmee zij eerder de gedichtenbundel Wis- en Natuurlyriek maakte. Of in een fijn gedicht over nul: ‘Nul is het aantal golven in een vijver met ijs.’ Nul is ook het aantal onderwerpen waaraan níet gerekend kan worden. Zelfs met André Rieu blijkt er iets te verzinnen: als je 41 door 333 deelt krijg je het Rieu-getal dat lijkt op een eindeloze wals.

    Tot mijn verrassing stond er in het boek een foto van mijn oud-collega Jeanine Daems en mezelf. Ed maakte die foto vorige lente tijdens het kraamfeest voor mijn dochter en ik was vergeten dat hij had gevraagd of die foto in het boek mocht. Nog verbaasder was ik toen ik diezelfde avond de verzamelbundel I van Heinz las en daarin een foto aantrof van een piepjonge Ed de Moor. Tekenaars Windig en De Jong noemden hem als hun gewaardeerde wiskundeleraar. Het was alsof ik in een spiegelpaleis liep. En steeds dacht ik aan de twee auteurs van Alledaags rekenen samen in dat revalidatiehuis. Zij op bezoek, hij haperend zoekend naar de juiste woorden en getallen.

    Marjolein beschrijft in haar verslagen hoe Ed soms heel scherp is en dan ineens weer iets zegt dat helemaal mis is. Bijvoorbeeld toen hij haar waarschuwde dat ze de bus van vier uur moest halen. Om vijf voor vier zei hij: ‘Je moet gaan, je hebt nog maar vijf…’ Het laatste woord kwam niet, dus Marjolein vulde aan: ‘Minuten’. Waarop Ed antwoordde: ‘Ja precies. Je moet gaan, het is bijna half twee.’ Waar kwam die half twee vandaan? Voorzichtig vroeg Marjolein of hij soms ‘vier uur’ bedoelde. Waarop Ed gepikeerd reageerde: ‘Nee ik weet wel wat vier uur is, maar ik zei toch bijna? Het is bijna half twee.’

    De man die zoveel mensen leerde rekenen is de tel kwijt. Ik hoop zo dat hij hem terugvindt.

    Helaas is Ed de Moor in december 2016 overleden.
    Overlijdensbericht

    Deze column verscheen op 16 januari 2016 in de Volkskrant

  • Abstract
    Geoscience communication is becoming increasingly important as climate change increases the occurrence of natural hazards around the world. Few geoscientists are trained in effective science communication, and awareness of the formal science communication literature is also low. This can be challenging when interacting with journalists on a powerful medium like TV. To provide geoscience communicators with background knowledge on effective science communication on television, we reviewed relevant theory in the context of geosciences and discuss six major themes: scientist motivation, target audience, narratives and storytelling, jargon and information transfer, relationship between scientists and journalists, and stereotypes of scientists on TV. We illustrate each theme with a case study of geosciences on TV and discuss relevant science communication literature. We then highlight how this literature applies to the geosciences and identify knowledge gaps related to science communication in the geosciences. As TV offers a unique opportunity to reach many viewers, we hope this review can not only positively contribute to effective geoscience communication but also to the wider geoscience debate in society.

    Further information on the article and the article itself can be found here.