Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Elke dag neem je allerlei beslissingen die gebaseerd zijn op kansen. Kleine beslissingen zoals: sjouw ik een paraplu mee als ik ga wandelen? Financiële beslissingen als: sluit ik een verzekering af voor mijn nieuwe telefoon? En grote, persoonlijke beslissingen zoals: wil ik dit experimentele medicijn proberen? Vaak moet je dit soort keuzes maken terwijl je de kansen niet precies weet.

    Een theoretisch voorbeeld met ballen in vazen (het blijft kansrekening) geeft een mooie illustratie van hoe inconsistent mensen hierbij soms zijn. In een ondoorzichtige vaas zitten negentig ballen. Dertig daarvan zijn rood. De andere zestig ballen zijn zwart of geel, maar het is onbekend hoe die kleuren verdeeld zijn. De ballen kunnen alle zestig geel zijn, dertig zwart om dertig geel, alle zestig zwart, of iets daartussen in. De ballen zijn, zoals het gaat in dit soort gedachte-experimenten, flink geschud en elk van de negentig ballen heeft eenzelfde kans om uit de vaas gehaald te worden.

    Nu mag je kiezen uit twee weddenschappen. Bij weddenschap A krijg je honderd euro als je een rode bal trekt. Bij weddenschap B krijg je honderd euro als je een zwarte bal trekt. Bedenk maar welke van de twee je liever zou willen.

    Nu krijg je ook nog de keuze uit twee andere weddenschappen. Bij weddenschap C krijg je honderd euro als je een rode of gele bal trekt. Bij weddenschap D krijg je honderd euro als je een zwarte of gele bal trekt. Welke van deze weddenschappen zou je het liefst hebben?

    De meeste mensen kiezen weddenschap A boven B. Je weet bij A dat de kans op een rode bal 1/3 is, terwijl je bij B geen idee hebt hoeveel zwarte ballen er zijn. Blijkbaar hebben mensen liever de zekerheid van 1/3 kans om te winnen. Hierbij gokken ze er dus (impliciet) op dat er meer rode dan zwarte ballen zijn.

    Logischerwijs zouden die mensen dan bij de tweede vraag ook moeten aannemen dat er meer rode dan zwarte ballen zijn en dat C dus beter is dan D (want het aantal rode plus gele ballen is dan automatische groter dan het aantal zwarte plus gele ballen). Maar in de praktijk kiezen mensen toch liever D, waarbij de winkans altijd 2/3 is. Zekerheid gaat blijkbaar boven optimale winkansen. Dit verschijnsel staat bekend onder de naam Ellsbergs paradox.

    Ik leerde deze paradox kennen dankzij het ontroerende essay Face to face met het onbekende. Daarin beschrijft wetenschapsfilosoof Sylvia Wenmackers hoe bang zij was voor onbekende risico’s en hoe zij langzaam maar zeker haar denken – en daarmee haar hele leven – veranderde. Wat niet makkelijk was: “Het herzien van mijn overtuigingen vereiste namelijk dat ik inconsistent werd met mijn vroegere ik. En voor inconsistentie is menig filosoof het bangst van al.” Haar essay is werkelijk prachtig. Ik hoop dat de kans heel erg groot is dat je het vandaag nog opzoekt en leest.

    Deze column verscheen op 29 januari 2021 in de Volkskrant.

  • Een tijdje terug was ik nogal jaloers op België. Daar werden wetenschappers die aan publieksprojecten doen eens per jaar in het zonnetje gezet met de jaarprijzen wetenschapscommunicatie. Ik was ooit te gast bij de uitreiking daarvan in het prachtige pand van de Koninklijke Vlaamse Academie van België en zag hoe tientallen onderzoekers in de prijzen vielen. Eén van de winnaars vertelde op het podium dat zijn droom was om zijn onderzoek ‘in een boekske bij de kapper’ te krijgen. Hadden maar meer wetenschappers zo’n droom.

    Ik was destijds een klein beetje teleurgesteld toen deze jaarprijzen vooral symbolisch bleken: de winnaars kregen geen geld, alleen een pluim van de academie. Maar goed, dat was altijd nog beter dan in Nederland waar er destijds helemaal geen prijzen voor wetenschapscommunicatie meer waren.

    Inmiddels hebben we een inhaalslag gemaakt. Sinds 2019 is er de jaarlijkse Irispenning voor excellente wetenschapscommunicatie mét een geldbedrag van 10 duizend euro. Datzelfde jaar besloot (toen nog niet demissionaire) minister van Engelshoven om wetenschapscommunicatie een flinke impuls te geven. Met 3 miljoen euro om binnen de Nationale Wetenschapsagenda kennis naar de maatschappij te brengen een pilot van 1 miljoen euro ‘om onderzoekers te belonen die actief met de samenleving de dialoog aan gaan’.

    Foto van de Irispenning.

    Die pilot kostte even tijd om te organiseren, maar vorige week maakte onze eigen Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen bekend dat meer dan negentig wetenschappelijke teams elk 10 duizend euro krijgen als blijk van waardering. Ik zag persoonlijke favorieten in de lijst, zoals de blogs StukRoodVlees.nl (over politicologisch onderzoek) en Neerlandistiek.nl (de naam zegt het al), maar ook initiatieven die ik niet nog kende zoals Verblijfblog.nl (over migratierecht). Naast blogs waren er ook podcasts, stripboeken, lezingreeksen en nog veel meer – grasduin vooral eens door de lijst als u meer wilt weten over wetenschap .

    Die prijzen en waardering voor wetenschapscommunicatie zijn heel goed. Maar helpen ze ook om de grote vragen uit het vakgebied te beantwoorden? De corona-crisis liet zien hoe lastig het is om helder te communiceren over wetenschappelijke modellen en de onzekerheid in voorspellingen. We zagen hele groepen mensen die hun vertrouwen in experts en wetenschap verloren zijn. En sommige wetenschappers deden desondanks alsof communicatie een vorm van éénrichtingsverkeer is. Het is vrij makkelijk om aan te wijzen wat er qua wetenschapscommunicatie allemaal misging in het afgelopen jaar, maar nogal lastig om te zeggen hoe het dan wél had gemoeten. We weten domweg nog heel veel niet.

    Science communication wordweb

    Onze oosterburen hebben besloten om grootscheeps in te zetten op een volgende stap in wetenschapscommunicatie. Zij gaan met Science communication cubed een aantal nieuwe centra oprichten die onderzoek en praktijk van wetenschapscommunicatie combineren. In die centra bundelen communicatie-onderzoekers, academici die vanuit een specifiek vakgebied communiceren én wetenschapscommunicatoren van buiten de universiteit hun krachten: wetenschapscommunicatie tot de derde macht. De Duitsers zetten in op grote veranderingen en investeren 4 miljoen euro per centrum – en bij succes krijgen ze na vijf jaar elk nog eens 2 miljoen.

    De laatste tijd ben ik nogal jaloers op Duitsland.

    Deze column verscheen op 30 april 2021 in de Volkskrant.

  • Hoe moeilijk is het om een goede voorspelling te doen? Ionica praat over voorspellingen en corona bij Atlas.

    Je kunt de uitzending hier terugkijken.

  • Mijn wetenschappelijk artikel kwam terug met een afwijzing. ‘De stijl van dit stuk is ongeschikt voor een academische verhandeling. Het leest als een populair-wetenschappelijke publicatie’, schreef de altijd strenge beoordelaar nummer 2. Nee, dat zou toch wat zijn zeg, dat een wetenschappelijke publicatie soepel leesbaar is. Moet je je voorstellen wat er dan allemaal mis zou gaan. Straks gaan mensen die artikelen nog voor hun plezier lezen. En waarom zouden beoordelaars van wetenschappelijke manuscripten zich überhaupt bemoeien met de stijl van de auteur? Zouden ze niet puur naar de inhoud moeten kijken?

    Het lijkt erop dat sommige academici moeilijk kunnen geloven dat een vlot geschreven tekst inhoudelijk net zo sterk kan zijn als een taai artikel. De Vlaamse schrijver Bart Van Loo kreeg het onlangs aan de stok met vakhistorici die zijn boek De Bourgondiërs afkraakten. In een vlammend artikel betoogt hij: ‘Het is niet omdat je je verhaal kruidt met saillante details en humor, of omdat je inzet op narratieve schwung, dat de kern van je inhoud wordt aangetast. Het maakt wel dat meer lezers tot bij die inhoud raken.’

    nakijken

    Nu had ik bij mijn wetenschappelijke artikel niet eens humor of narratieve schwung ingezet, ik wilde het namelijk graag gepubliceerd krijgen. Desondanks overwoog ik om beoordelaar nummer twee dit citaat in een sarcastische mail toe te zenden. Ik deed het niet, want ik wilde dat stuk namelijk graag alsnog gepubliceerd krijgen.

    Deze week las ik een goede manier om met dit soort frustraties om te gaan op de blog van auteur Rob van Essen. Hij schreef: ‘In een eerdere versie van dit stuk werden sommige recensenten op sarcastische en soms ronduit kwetsende wijze op hun nummer gezet. Al die fragmenten heb ik eruit gehaald. Ik heb ze wel bewaard, want je weet maar nooit; ze hangen aan de binnenkant van de deur van het keukenkastje waarin we de glazen bewaren die tegen een stootje kunnen.’

    Van Essen maakt zich in die blog boos over recensenten die romans met Netflix vergelijken en daarmee insinueren dat die romans niet echt literair zijn. Zo schreef Onno Blom onlangs in de Volkskrant: ‘In haar kloeke tweede roman Ik ben er niet hanteert Lize Spit alle trucs van een bingewatchwaardige Netflix-serie.’ Klein detail: Van Essen en Spit hebben een relatie, ze delen dat keukenkastje vol met sneren naar recensenten.

    Maar Van Essen zag de vergelijking ook in recensies van een andere roman, en toevallig hoorde ik hem vorige week ook bij mijn leesclub. De vergelijking heeft hetzelfde dedain voor toegankelijkheid dat ook in de wetenschap voorkomt. Stel je voor dat lezers een boek willen binge-lezen, dat ze er in meegezogen worden als in een spannende serie. Straks gaan mensen die boeken nog voor hun plezier lezen. Bovendien: waarom zou een boek niet tegelijk meeslepend én literair kunnen zijn?

    Nu fantaseer ik over de volgende stap: wetenschappelijke verhandelingen die lezen als een Netflix-serie. Maar ik ga ze niet schrijven, want ik moet mijn artikelen langs beoordelaar nummer twee zien te krijgen.

    Deze column verscheen op 12 februari 2021 in de Volkskrant.