Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Wat doe je als iemand je dwingt om iets te doen dat je een heel dom idee vindt? Deze week las ik de glorieuze oplossing van onderzoeker Richard Peto: doe het samen met iets dat je een nóg dommer idee vindt. Dan voldoe je keurig aan de gegeven opdracht, maar laat je tegelijk je protest zien aan de goede verstaander.

    In 1988 leidde Peto een groot onderzoek naar het gebruik van medicijnen tijdens een hartaanval. Er werd gekeken of overlevingskansen toenamen na het toedienen van aspirine of streptokinase – twee middelen die het samenklonteren van bloedplaatjes tegengaan. Het vermoeden was dat het toedienen van deze medicijnen de kans op complicaties door bloedpropjes verkleint.

    De studie omvatte een indrukwekkende 17.187 patiënten. Sommige patiënten kregen alleen aspirine, anderen alleen streptokinase, sommigen allebei en weer anderen kregen een placebo. En dat allemaal keurig willekeurig verdeeld over al die patiënten om te testen wat nu het beste werkte.

    Ruim vierduizend patiënten kregen zowel aspirine als streptokinase. In deze groep stierven 343 mensen binnen iets meer dan een maand na hun hartaanval. In de even grote groep patiënten die voor allebei de medicijnen een placebo kreeg, overleden in dezelfde periode 568 mensen. De statistische analyse en de conclusies waren glashelder: de behandeling kon levens redden.

    Peto en zijn collega’s schreven al hun resultaten op en dienden ze in als wetenschappelijk artikel bij het prestigieuze tijdschrift The Lancet. En toen kwam het moment dat Peto gedwongen werd om iets doms te doen. Om zijn artikel te publiceren, moest hij namelijk zijn resultaten verder uitsplitsen naar allerlei verschillende groepen patiënten. Hoe zat het met verschillen tussen mannen en vrouwen? Maakte het uit of een patiënt diabetes heeft? En wat als de patiënt de week voor de hartaanval al aspirine had ingenomen?

    Dat uitsplitsen vond Peto dus een heel dom idee. Hij had dit experiment juist opgezet met een groot aantal patiënten omdat je dan goed ziet wat er gebeurt. Als je vervolgens in kleine groepen gaat zoeken naar verschillen, dan vind je allerlei resultaten die meer ruis dan waarheid zijn. Stel bijvoorbeeld dat de kans 5% is dat je per ongeluk een verschil vindt tussen twee groepen patiënten waar in werkelijkheid niets aan de hand is. Als je twintig losse vergelijkingen tussen twee van zulke groepen maakt, dan is de kans 64% dat je minstens één keer een resultaat vindt dat eigenlijk niets betekent.

    Maar als Peto zijn studie wilden publiceren, kon hij zulke vergelijkingen niet weigeren. Daarop voegde hij iets toe dat hij nóg dommer vond: een analyse met sterrenbeelden van patiënten. Voor tweelingen en weegschalen bleek aspirine averechts te werken. Voor alle andere sterrenbeelden was het goed. Peto zette deze analyse pal bovenaan zijn tabel met de gevraagde analyses van losse groepen en liet daarmee zien hoe serieus je al die cijfers moet nemen. En de Lancet drukte het keurig af.

    Deze column verscheen eerder in de Volkskrant

  • Ik dacht eigenlijk dat ik best lekker door dat glazen plafond heen was gekomen. Een hoogleraarschap, bestuursfuncties, politici die me om advies vragen. Regelmatig kijk ik om me heen bij een vergadering of diner en denk dan: “Dit is het dus: dat old-boys-network.” Want vaak ben ik de enige vrouw – en ook de enige die jonger is dan vijftig.

    Maar goed, ik zat er dus toch maar mooi tussen. Ik dacht dat ik het behoorlijk had gemaakt. Tot ik bij een diner naast een topbestuurder kwam te zitten die me waarschuwde dat ik cruciale dingen mis omdat de échte beslissingen worden genomen op het herentoilet.

    Bijna glunderend legde hij uit hoe elegant het is om een moeizame vergadering kort te schorsen, waarop de discussie verder gaat op de wc. En tja, zei hij, vrouwen kunnen natuurlijk niet met elkaar praten tijdens het plassen.

    Ik keek hem verbijsterd aan en verzekerde hem dat vrouwen op het toilet óók met elkaar praten – desnoods dwars door een muurtje of wc-deur heen. Nuja, wierp mijn gesprekspartner tegen. Misschien práten jullie dan wel met elkaar, maar jullie kennen niet die unieke intimiteit van het herentoilet.

    Pardon, geen intimiteit? Had ik niet de week ervoor nog een vrouwelijke college geholpen om de rits in de rug van haar jumpsuit dicht te maken? Zij met haar handen omhoog om haar haren uit de weg te houden, ik met mijn vingers voorzichtig op haar huid. Hoe vaak plukken we op het damestoilet niet even haren van elkaars jasjes? Gebruiken we elkaars deodorant? Vragen we of iemand toevallig tampons bij zich heeft? Hoe vaak staan we niet zij aan zij voor de spiegel om onze make-up bij te werken? Is dat geen intimiteit? En waarom zou je bij dat alles niet kunnen praten of beslissingen nemen?

    Nee, zuchtte de man naast me. Je snapt het niet. Wij staan naast elkaar te plassen en kunnen elkaar niet aankijken tijdens het praten. Dát maakt het verschil.

    Ineens zag ik voor me hoe ze daar stonden in hun blauwe en grijze pakken. Zij aan zij bij het urinoir. Ogen strak naar voren. Met hun piemel in de hand. Zó werden dus de echte beslissingen genomen. Wat een treurige gedachte.

    Ik dacht aan alle vergaderingen waarbij ik als enige vrouw aanwezig was. En hoe vaak die even waren stilgelegd zodat iedereen naar de wc kon. En welke cruciale beslissingen ik blijkbaar gemist had, doordat ik eenzaam op het damestoilet zat. Ik dacht naïef genoeg altijd dat iedereen opgelucht terugkwam dankzij de plaspauze en de kleine wandeling die daarbij hoorde. Niet omdat er buiten de vergadering, uit het zicht van mij en de notulen heimelijk een beslissing doorheen was gejast.

    Kom dus maar door met dat vrouwenquotum – al was het maar opdat er in de toekomst iets minder beslissingen worden genomen met een piemel in de hand.

    Deze column verscheen eerder in de Volkskrant

  • Twitter is one of the most popular social media platforms, with over 320 million active users as of February 2019. Twitter users can enjoy free content delivered by other users whom they actively decide to follow. However, unlike in other areas where Twitter is used passively (e.g., to follow influential figures and/or information agencies), in science it can be used in a much more active, collaborative way: to ask for advice, to form new bonds and scientific collaborations, to announce jobs and find employees, to find new mentors and jobs. This is particularly important in the early stages of a scientific career, during which lack of collaboration or delayed access to information can have the most impact.

    For these reasons, using Twitter appropriately can be more than just a social media activity; it can be a real career incubator in which researchers can develop their professional circles, launch new research projects and get helped by the community at various stages of the projects. Twitter is a tool that facilitates decentralization in science; you are able to present yourself to the community, to develop your personal brand, to set up a dialogue with people inside and outside your research field and to create or join professional environment in your field without mediators such as your direct boss.

    This article is written by a group of researchers who have a strong feeling that they have personally benefited from using Twitter, both research-wise and network-wise. We (@DrVeronikaCH, @Felienne, @CaAl, @nbielczyk_neuro, @ionicasmeets) share our personal experience and advice in the form of ten simple rules, and we hope that this material will help a number of researchers who are planning to start their journey on Twitter to take their first steps and advance their careers using Twitter.

    Further information and the article itself can be found here.

  • Deze fotostrip verscheen eerder in de New Scientist.