Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Foto 1

    Foto 2

    Foto 3

    Foto 4

    Foto 5

    Deze fotostrip is gemaakt met Ype Driessen en verscheen eerder in New Scientist.
    Met dank aan Stefanie Brackenhoff

  • Was me dat even een merkwaardige studie die klinisch fysicus Jeroen Verbunt me tipte. Voor een wetenschappelijk onderzoek renden Amsterdamse zorgmedewerkers op klompen door de gang van het ziekenhuis. De ene helft moest daarbij maat 38 dragen, de andere helft maat 47 en deze groepen waren willekeurig ingedeeld zodat de onderzoekers keurig konden bepalen welke schoenmaat de beste is.

    Intensivecare-arts Paul Elbers beschrijft met zijn collega’s waarom dit onderzoek zo belangrijk is: goede klompen zijn cruciaal op de intensive care. Die moeten goed zitten, zeker als je naar een spoedgeval rent. Hun onderzoek laat overtuigend zien dat maat 38 beter werkt dan maat 47, want daarmee waren deelnemers gemiddeld sneller de gang door. Elbers en consorten schrijven dan ook dat ze verwachten dat maat 38 als gouden standaard in de gezondheidszorg wordt ingevoerd.

    Net als de moed je in je schoenen begint te zinken over het niveau van de hedendaagse wetenschap, blijkt wat de echte bedoeling is van hun onderzoek. De onderzoekers geven schoorvoetend toe dat er een kleine kans is dat hun experiment misschien niet helemaal eerlijk was opgezet. Zowel hun interventie- als hun controlegroep zijn niet zo representatief voor hoe het echt gaat in de praktijk. Normaal dragen zorgmedewerkers namelijk gewoon klompen in hun eigen schoenmaat.

    Het doel van dit artikel is om te waarschuwen voor dit soort methodologische fouten: zo’n knullige onderzoeksopzet geeft een resultaat waar je in de praktijk helemaal niets aan hebt. De auteurs noemen fijntjes een hele reeks serieuze medische studies die precies zo’n opzet hebben gevolgd met het vergelijken van een ‘lage’ en ‘hoge’ waarde. Bijvoorbeeld een behandeling voor een shocklong met als instelling 6ml/kg of 12 ml/kg. Ik weet ook niet wat dat betekent, maar blijkbaar is dat net zoiets als klompen in maat 38 of 47 met elkaar vergelijken.

    Het klompenartikel is gepubliceerd onder het trefwoord ‘covid-19’ (oftewel coronavirus) – wat goed nieuws is voor u, want daardoor is het artikel voor iedereen gratis te lezen in het covid-19-archief van Elsevier. De laatste alinea van het artikel vermeldt echter dat het belangrijk is om op te merken dat deze studie he-le-maal niets te maken heeft met covid-19. De auteurs schrijven dat ze het trefwoord covid-19 alleen toevoegden om de kans op een snelle publicatie te vergroten (en vermoedelijk ook om aan te geven dat lang niet al het gepubliceerde corona-onderzoek even hoogstaand is). Nu breekt mijn klomp – zoals de auteurs zelf ook vrolijk als laatste zin opschrijven.

    Er is veel dat mij hieraan verbaast. Dat dit artikel door het proces van peer-review kwam. Dat Elsevier het trefwoord ‘covid-19’ accepteerde. Dat het nodig was om uit te leggen dat zo’n onderzoeksopzet een dom idee is. Dat de onderzoekers daarvoor echt de moeite namen om mensen op twee maten klompen door de gang te laten rennen. Maar het meest van alles verbaast het me dat ik zelf nooit op het idee ben gekomen om dit soort kritiek in de vorm van een krankzinnig wetenschappelijk artikel te gieten.

    Deze column verscheen op 11 september 2020 in de Volkskrant.

  • Het was een mooie nazomerdag in 2012. Mijn moeder en ik zaten in een parkje in Zwolle, mijn zoon van 1,5 scharrelde om ons heen om steentjes te verzamelen. De avond ervoor had ik mijn moeder meegenomen naar de Librije – om nog één keer heel lekker te eten voor zij aan haar chemokuren begon. Ze had borstkanker en haar borst was eerder die zomer weggehaald. Dat was verbazingwekkend soepel gegaan, mijn moeder lag na de operatie grapjes makend in het ziekenhuisbed. En toen de arts een paar dagen later belde om te zeggen dat ze snel een beha moest dragen om te voorkomen dat het gewicht van haar andere borst aan de wond zou trekken, moest ze schaterlachen. Een van de voordelen van een kleine cup A was dat je borst niet zo snel een hinderlijk gewicht werd.

    We waren optimistisch die zonnige dag in Zwolle. Die chemo zou niet leuk worden, maar mijn moeder was net 56 en heel gezond (op die stomme kanker na). Ze zou er vast goed uitkomen. Dat viel tegen. Mijn moeder kreeg tijdens de chemokuren naast alle nare lichamelijke bijwerkingen ook enorme angstaanvallen. De oncoloog zei doodleuk dat zij er was voor het bestrijden van de kanker en niet voor hoe de patiënt zich voelde. Pas jaren later hoorden we dat die angstaanvallen waarschijnlijk een bijwerking waren van medicijnen die ze tijdens de chemo kreeg. Mijn moeder maakte de kuur af – op haar tandvlees. De kanker leek weg, maar ze had veel ingeleverd en de angsten bleven. Ze moest stoppen met haar werk in haar zo geliefde boekhandel. Logeerpartijen van mijn zoon bleken al snel te vermoeiend. Veel vakanties en mooie plannen werden afgeblazen omdat het te zwaar was.

    Maar mijn moeder was er nog en ze maakte volop mooie plannen, ook al zouden die misschien niet allemaal lukken. Ze krabbelde op en 2017 was zowaar een echt goed jaar. Daarna kreeg ze steeds meer vage klachten. Mijn moeder probeerde de ene therapie na de andere – want dit was volgens haar artsen vast iets psychisch. Ze kreeg ook steeds vaker rugpijn – maar dat was vast spanning.

    Tijdens de intelligente lockdown dit voorjaar werd die rugpijn steeds erger. Ik zag hoe mijn moeder vocht tegen tranen van de pijn als ze via Skype haar kleinkinderen voorlas. Ze kreeg steeds meer pijnstillers en zonder dat ze een arts had gezien zat ze op een gegeven moment aan de morfine. Desondanks had ze nog steeds pijn. In juni kon er eindelijk een MRI-scan gemaakt worden. En toen zaten er overal in haar rug uitzaaiingen. De kanker was terug; en waarschijnlijk al een hele tijd. Genezen kon niet meer, hooguit een beetje tijd rekken en de pijn stillen. Inmiddels heeft mijn moeder gekozen voor een palliatief traject: geen behandelingen meer, maar zo goed mogelijk de laatste tijd beleven met degenen die haar lief zijn.

    Ze werd deze augustus 64 en dat is het lievelingsgetal van mijn inmiddels 9-jarige zoon. Mijn moeder gaf hém bij haar verjaardag een schilderijtje dat ze had gemaakt van de steentjes die hij in 2012 in Zwolle verzamelde – al die jaren had zij die liefdevol bewaard. De steentjes vormen het getal 64 als een letterlijk tastbare herinnering aan zijn oma. Zijn lievelingsgetal en waarschijnlijk haar eindpunt. En nu denk ik bij elke 64 die ik zie aan mijn fantastische moeder, mijn zoon, die steentjes en hoe volkomen oneerlijk het leven kan zijn.

    Deze column verscheen op 25 september 2020 in de Volkskrant.

  • Een beruchte denkfout is het onterecht leggen van een verband tussen twee dingen die door hetzelfde veroorzaakt worden. Een klassiek voorbeeld is het verband tussen ijsverkoop en verdrinkingen. Hoe meer ijs er gekocht wordt, hoe meer mensen er verdrinken. Dat komt natuurlijk niet doordat ijs levensgevaarlijk is voor zwemmers. Warm weer veroorzaakt zowel meer behoefte aan ijs als meer zwempartijen en dus verdrinkingen.

    Deze zomer leerde ik dat de omgekeerde denkfout ook bestaat: het onterecht leggen van een verband tussen twee dingen doordat die allebei hetzelfde veroorzaken. Dit klinkt tegen-intuïtief, maar een getallenvoorbeeld laat zien hoe dit kan.

    Stel dat een op de tien mensen de longziekte Argh heeft en een op de vijf de ellendige buikgriep Barf. De twee ziekten zijn onafhankelijk van elkaar en daarmee heeft dus een op vijftig mensen zowel Argh als Barf. In de totale bevolking heb je dus 2 procent mensen met zowel Argh als Barf, 8 procent met alleen Argh, 18 procent met alleen Barf en 72 procent geluksvogels met geen van beide.

    Zowel Argh als Barf veroorzaakt extra doktersbezoeken. Waar slechts 5 procent van de mensen zonder deze ziekten hun huisarts bezoekt, gaat 10 procent van de mensen met Argh en/of Barf naar hun dokter.

    Vervolgens besluiten artsen om data over Argh en Barf te analyseren, waarbij ze kijken naar de gegevens van alle mensen die langskomen.
    stethoscoop
    In een groep van 100.000 mensen die zich keurig volgens de statistieken gedragen (en dat doen ze, want dit is een hypothetisch voorbeeld) zijn dat 200 mensen met zowel Argh als Barf, 800 met alleen Argh, 1.800 met alleen Barf en 3.600 mensen die geen Argh en ook geen Barf hebben.

    Een nieuwsgierige arts onderzoekt of Barf beschermt tegen Argh. Van de in totaal 1.000 patiënten met Argh hebben er 200 ook Barf: dat zijn er (precies zoals in de hele bevolking) een op de vijf. Maar van de in totaal 5.400 patiënten zonder Argh die naar de dokter komen, hebben er 1.800 Barf: dat zijn er dus één op drie. Kortom: deze arts zou uit haar data kunnen concluderen dat mensen met Argh blijkbaar minder kans hebben om ook Barf te krijgen. Terwijl dat niet zo is, artsen zien mensen die Argh noch Barf hebben domweg minder vaak.

    Deze vorm van selectiebias waarbij twee groepen allebei meer kans hebben om geselecteerd te worden en zo schijnverbanden opleveren, heet ook wel Berkson’s paradox, of collider bias.

    Dit verschijnsel duikt in allerlei vormen op. Wiskundige Jordan Ellenberg beschreef ene Alex die alleen uitgaat met mannen waarvan de aardigheid plus de knapheid boven een zeker minimum ligt. Alex zou dan het gevoel kunnen krijgen dat knappe mannen minder aardig zijn, ook als er in het algemeen geen enkel verband is tussen aardigheid en knapheid. Iets soortgelijks kan gelden voor mooie of zeldzame voorwerpen die op een veiling komen of bij Amerikaanse universiteiten die studenten werven die goed zijn in sport of studeren. Veel voorbeelden van dit verschijnsel komen uit de medische hoek, waar gewerkt wordt met data van patiënten in plaats van de hele bevolking.

    En socioloog Tim Morris waarschuwde onlangs dat deze fout een grote bananenschil is waarover veel coronastudies kunnen uitglijden. Argh.

    Deze column verscheen op 21 augustus 2020 in de Volkskrant.