Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Met Kerst kreeg ik buikpijn. Tijdens het kerstdiner zocht ik op thuisarts.nl naar de symptomen van blindedarmontsteking. Maar de pijn was anders, het leken wel weeën. Was dit een extreme vorm van menstruatiepijn? Op maandag belde ik mijn huisarts om te vragen of die buikpijn iets te maken kon hebben met mijn nieuwe spiraaltje dat begin december geplaatst was.

    Hij wilde me onmiddellijk zien en even later bleken de touwtjes van mijn spiraal verdwenen. Voorzichtig vertelde mijn huisarts me dat er een kans van 1 op 1000 was dat de spiraal bij het plaatsen mijn baarmoederwand had geperforeerd. En dat hij daarna in mijn buikholte kon zijn beland. Ondanks corona en kerstvakantie kon ik gelijk door naar het ziekenhuis voor een echo.

    Terwijl ik naar het ziekenhuis fietste, dacht ik na over die 1 op 1000. Best een grote kans eigenlijk.

    En dat was de kans dat het überhaupt misging bij plaatsing, maar gegeven dat ik nu pijn had was die kans waarschijnlijk een stuk groter. Om mezelf af te leiden, besloot ik die kans uit te rekenen met de stelling van Bayes.

    Daarvoor moest ik nog twee kansen schatten. Als eerste de kans dat ik buikpijn zou krijgen als de spiraal mijn baarmoeder geperforeerd had. Die leek me nogal groot, al schenen er ook vrouwen te zijn die dit niet eens merkten: ik zette hem op 90 procent. Ook moest ik schatten wat de kans op deze buikpijn was als mijn spiraal níét door mijn baarmoeder was gegaan. Ik besloot die op één op duizend te zetten, omdat de pijn zo raar en heftig was. De stelling van Bayes leverde op dat met mijn buikpijn de kans op een geperforeerde baarmoeder zo’n 47 procent was.

    De gynaecoloog bleek een stuk optimistischer. Waarschijnlijk zat mijn spiraal gewoon wat dieper in mijn baarmoeder, dat kwam vaak voor. Maar bij de echo kon hij hem niet vinden. Hij bleef optimistisch: misschien was ik mijn spiraal ongemerkt verloren, dat kon blijkbaar ook nog. Een röntgenfoto zou zekerheid geven.

    Terwijl ik door een verlaten ziekenhuis liep, overwoog ik mijn berekening bij te werken met de nieuwe informatie. Maar voordat ik dat kon doen, was de foto al genomen en verder rekenwerk overbodig. Mijn spiraal was duidelijk zichtbaar – en hij zat niet in mijn baarmoeder. Er werd een operatie gepland om hem eruit te vissen. De tussentijd kwam ik door met stapels paracetamol, Agatha Christie en bange berekeningen voor de kans dat de operatie vanwege corona zou worden uitgesteld.

    Inmiddels is de spiraal succesvol verwijderd. Hij bleek in de holte van Douglas te zijn beland, een ruimte tussen je baarmoeder en endeldarm. Ik had er nog nooit van gehoord (zo leer je nog eens wat), maar het bleek de plek waar ruim de helft van de verdwenen spiraaltjes opduikt. Bij de operatie is ook gelijk een nieuw spiraaltje geplaatst en gekeken of die goed zat. Er is me verzekerd dat de kans echt héél klein is dat die alsnog door mijn baarmoederwand heen gaat.

    Deze column verscheen op 15 januari 2021 in de Volkskrant.

  • Presentator: ‘Vanavond een debat tussen hoogleraar wetenschapscommunicatie Smeets, die vindt dat wetenschappers niet zo vaak moeten aanschuiven in talkshows, en Volkskrant-columnist Ionica die juist denkt dat wetenschappers zich méér in het publiek debat moeten mengen. Goedenavond!’

    Smeets: ‘Mag ik beginnen met zeggen dat ik het nogal ongemakkelijk vind om hier te zitten? Als wetenschapper heb ik het liever niet over mijn mening en ik denk dat collega’s daar ook voorzichtig mee moeten zijn. Je kunt je als expert veel beter houden bij het geven van zo goed mogelijke informatie en eerlijk aangeven welke dingen je níét weet.’

    Ionica: ‘Ha, jij zou vanuit jouw vakgebied toch moeten weten dat feiten geven nou niet de meest effectieve communicatiestrategie is. Dat werd dit jaar duidelijker dan ooit met alle onzin die rondging over corona. Je komt in een talkshow niet ver met die eerlijkheid en nuances van jou. Zeker niet als je tegenover zelfverklaarde deskundigen zit die 100 procent zeker weten dat hun flauwekultheorie klopt. En daarvoor alle ruimte krijgen van de presentator.’

    Presentator: ‘Ho ho, hou mij erbuiten graag. Ik stel alleen de vragen. Professor Smeets, het is dus uw schuld dat het zo misgaat?’

    Smeets: ‘Wat? Kom nou, zeg. Wij wetenschappers moeten dingen onderzoeken en ons werk zo goed mogelijk uitleggen. Maar we weten ook heel veel niet. In talkshows als deze stelt de presentator soms de raarste vragen aan wetenschappers – alsof ze een soort orakels zijn. Het is gevaarlijk om dan maar een beetje mee te kletsen, dan kun je beter je mond houden.’

    Ionica: ‘O, dus werkelijk iedereen mag zich in zo’n debat mengen, behalve wetenschappers? Dat zijn toch ook gewoon mensen met gevoelens en ideeën over hoe de samenleving zou moeten zijn?’

    Smeets: ‘Natuurlijk, maar als ik als hoogleraar bij een talkshow zit, dan lijkt het alsof ik namens de wetenschap praat, ook als ik mijn mening geef over iets waarvan ik net zoveel weet als de gemiddelde kijker. Als ik dan spontaan iets zeg dat niet helemaal klopt, dan denken mensen daarna dat die wetenschappers niet te vertrouwen zijn. Bovendien hebben tv-programma’s het liefst twee gasten die het met elkaar oneens zijn, ook al is in werkelijkheid 95 procent van de mensen het met elkaar eens.’

    Presentator: ‘Ja, nou wordt-ie helemaal mooi. Alsof het mijn schuld is! Het zou nogal een saai gesprek worden als er hier twee mensen zaten die het de hele tijd met elkaar eens waren. Dit is verdorie geen column.’

    Ionica: ‘Maar professor Smeets heeft wel gelijk, ze kan het eigenlijk nooit goed doen.’

    Smeets: ‘Dat was precies mijn inzicht van 2020: je doet het altijd fout als wetenschapper in een talkshow. Als je inzet op informeren, sta je machteloos. Maar ga je verder dan informeren en geef je daarbij een mening, dan doet dat afbreuk aan je geloofwaardigheid.’

    Ionica: ‘Ha, dan zijn wij het dus tóch met elkaar eens. Al vind ik dat je desondanks als wetenschapper toch gewoon in talkshows moet aanschuiven. Want als je níét gaat, is het nog slechter voor het debat.’

    Smeets: ‘Ja, dat ben ik denk ik wel met je eens.’

    Presentator: ‘Mooi! We gaan zo door naar Peter R. de Vries. Maar nog even, professor Smeets, wat vindt u nu eigenlijk van de Deventer moordzaak?’

    Deze column verscheen op 23 december 2020 in de Volkskrant.

  • Hoe zet je al die duizelingwekkende coronacijfers in grafieken? Ik krijg geregeld mails van lezers die klagen over een grafiek die ze ergens hebben gezien. Er gaat inderdaad heel wat mis, bijvoorbeeld het in één grafiek direct vergelijken van totale aantallen besmettingen tussen landen, waarbij het ene land 17 miljoen inwoners heeft en het andere 1,4 miljard. Het is dan bijvoorbeeld veel eerlijker om de besmettingen per 100.000 inwoners te vergelijken.

    Achter alle coronagrafieken die vrijwel elke dag in deze krant staan, zitten allerlei kleine keuzen die veel uitmaken voor hoe mensen de grafieken lezen. En vaak is helemaal niet zo duidelijk wat de beste keuzen zijn. Als je het verloop van de pandemie in verschillende landen laat zien, begin je dan overal op dezelfde datum, of start je per land op het moment dat de uitbraak daar begon? Ik zou zelf het tweede doen, maar voor het eerste is ook wel iets te zeggen.

    Een veel fundamentelere keuze is de vraag welke soort schaal je gebruikt voor iets dat exponentieel groeit, zoals een corona-uitbraak. Veel data-experts en handboeken vinden dat je bij dit soort snel stijgende data een logaritmische schaal moet gebruiken waarbij intervallen op de y-as steeds groter worden. Hieronder staat bijvoorbeeld het totaal aantal coronabesmettingen per 100.000 inwoners in vier landen op zo’n logaritmische schaal.

    Wat kun je op basis van deze grafiek zeggen over de ontwikkelingen in deze vier landen de laatste weken? Niet zo veel eigenlijk, het zit allemaal nogal op elkaar gepakt. Hieronder zie je ook dezelfde gegevens, maar nu op een ‘gewone’, lineaire schaal.

    Persoonlijk vind ik deze grafiek een stuk makkelijker te interpreteren. En ik ben niet de enige. Een recente Amerikaanse studie liet zien dat mensen die coronagrafieken kregen op een logaritmische in plaats van een lineaire schaal, veel meer moeite hadden met het aflezen in welke week de grootste stijging was en het realistisch voorspellen van hoe de pandemie zich op korte termijn zou ontwikkelen.

    Kortom: het is jammer voor de data-experts en handboeken, maar de lineaire schaal wint het dus in dit geval. Het gaat er bij dit soort keuzen namelijk niet om wat experts de beste manier vinden om de data te laten zien, het gaat er om hoe lezers het makkelijkst de informatie die ze nodig hebben uit een grafiek kunnen halen.

    Deze column verscheen op 4 december 2020 in de Volkskrant.

  • Deze week hier wat luchtig rekenwerk tussen alle verdriet en moeilijke dingen door. Het is een lezersvraag die ik de afgelopen jaren tientallen keren kreeg in allerlei varianten, bijvoorbeeld deze: ‘Mijn zoon is 36 en ik ben 63. We vinden het heel grappig dat onze leeftijden het omgekeerde van elkaar zijn. En dat gebeurt vaker! Toen hij 25 was, was ik 52, jaren eerder hadden we ook al de combinatie 14 en 41. We hopen hierna 47 en 74 te halen, en 58 en 85 en heel misschien zelfs 69 en 96. Maar is het niet bijzonder dat we dit zo hebben? En zit hier één of ander wiskundig principe achter?’

    Er zijn verschillende rijtjes leeftijden die dit grappige verschijnsel van terugkerende spiegelbeeldgetallen opleveren. Ook vanuit bijvoorbeeld 35 en 53 of 37 en 73 kun je hele rijtjes spiegelbeeldleeftijden maken door steeds elf jaar voor- of achteruit te schuiven.

    Dat is element 1 van dit verschijnsel: als je eenmaal een spiegelleeftijd hebt met iemand, dan heb je dat elf jaar later weer (totdat een van jullie ouder dan 100 wordt). Dat is natuurlijk niet zo gek, want 11 optellen bij zulke leeftijden, maakt domweg elk van de twee cijfers ééntje groter. In de elf jaar dat de één bijvoorbeeld van 63 naar 74 gaat, gaat de ander met de spiegelbeeldleeftijd van 36 naar 47.

    Het tweede wiskundige element van dit verschijnsel is dat de twee spiegelleeftijden altijd een negenvoud schelen. Iets wat veel lezers ook hadden opgemerkt. Ik weet niet hoe ik dat verschijnsel het beste in woorden kan beschrijven, maar in formules is het heel elegant. Wie daar geen zin in heeft, kan de volgende paragraaf overslaan en door naar de vraag hoe zeldzaam dit verschijnsel is.

    Als je twee spiegelbeeldgetallen onder de honderd neemt, dan kun je die schrijven als ab en ba.

    Dat staat dan voor

    ab = 10 x a + b

    ba = 10 x b + a

    Het verschil tussen deze twee getallen is

    ab-ba = 10 x a+ b – (10 x b+a) = 9 x a – 9 x b = 9 x (a-b)

    En dat is dus altijd een veelvoud van 9, want a-b is een geheel getal.

    Tot zover de wiskundige principes achter dit vrolijkmakende verschijnsel. Hoe bijzonder is het als je dit hebt in een gezin? Ik herinnerde me ineens dat onze koning Willem-Alexander 51 was toen zijn dochter Amalia 15 werd. Hij was 36 toen zij geboren werd en zij zitten dus ook in zo’n elfjaarlijks spiegelpatroon. Zelf was ik 35 toen mijn dochter Rifka geboren werd, maar wij zitten óók in zo’n patroon. Want als zij 15 is, dan word ik (hopelijk) 51. De truc werkt dus ook als je een negenvoud min één in leeftijd scheelt.

    Daarmee is de kans voor twee mensen om in zo’n spiegelpatroon te komen twee op negen. Als je een gezin van vier personen hebt, dan is de kans dat daarbinnen minstens één duo in een spiegelpatroon zit 78 procent. Het verschijnsel is dus helemaal niet zo zeldzaam, maar dat maakt het niet minder bijzonder. Zoek vooral iemand die u graag mag en waarmee u elke elf jaar qua leeftijd in spiegelbeeld bent en geniet daar dan samen van.

    Deze column verscheen op 2 oktober 2020 in de Volkskrant.