Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Een tijdje terug was ik nogal jaloers op België. Daar werden wetenschappers die aan publieksprojecten doen eens per jaar in het zonnetje gezet met de jaarprijzen wetenschapscommunicatie. Ik was ooit te gast bij de uitreiking daarvan in het prachtige pand van de Koninklijke Vlaamse Academie van België en zag hoe tientallen onderzoekers in de prijzen vielen. Eén van de winnaars vertelde op het podium dat zijn droom was om zijn onderzoek ‘in een boekske bij de kapper’ te krijgen. Hadden maar meer wetenschappers zo’n droom.

    Ik was destijds een klein beetje teleurgesteld toen deze jaarprijzen vooral symbolisch bleken: de winnaars kregen geen geld, alleen een pluim van de academie. Maar goed, dat was altijd nog beter dan in Nederland waar er destijds helemaal geen prijzen voor wetenschapscommunicatie meer waren.

    Inmiddels hebben we een inhaalslag gemaakt. Sinds 2019 is er de jaarlijkse Irispenning voor excellente wetenschapscommunicatie mét een geldbedrag van 10 duizend euro. Datzelfde jaar besloot (toen nog niet demissionaire) minister van Engelshoven om wetenschapscommunicatie een flinke impuls te geven. Met 3 miljoen euro om binnen de Nationale Wetenschapsagenda kennis naar de maatschappij te brengen een pilot van 1 miljoen euro ‘om onderzoekers te belonen die actief met de samenleving de dialoog aan gaan’.

    Foto van de Irispenning.

    Die pilot kostte even tijd om te organiseren, maar vorige week maakte onze eigen Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen bekend dat meer dan negentig wetenschappelijke teams elk 10 duizend euro krijgen als blijk van waardering. Ik zag persoonlijke favorieten in de lijst, zoals de blogs StukRoodVlees.nl (over politicologisch onderzoek) en Neerlandistiek.nl (de naam zegt het al), maar ook initiatieven die ik niet nog kende zoals Verblijfblog.nl (over migratierecht). Naast blogs waren er ook podcasts, stripboeken, lezingreeksen en nog veel meer – grasduin vooral eens door de lijst als u meer wilt weten over wetenschap .

    Die prijzen en waardering voor wetenschapscommunicatie zijn heel goed. Maar helpen ze ook om de grote vragen uit het vakgebied te beantwoorden? De corona-crisis liet zien hoe lastig het is om helder te communiceren over wetenschappelijke modellen en de onzekerheid in voorspellingen. We zagen hele groepen mensen die hun vertrouwen in experts en wetenschap verloren zijn. En sommige wetenschappers deden desondanks alsof communicatie een vorm van éénrichtingsverkeer is. Het is vrij makkelijk om aan te wijzen wat er qua wetenschapscommunicatie allemaal misging in het afgelopen jaar, maar nogal lastig om te zeggen hoe het dan wél had gemoeten. We weten domweg nog heel veel niet.

    Science communication wordweb

    Onze oosterburen hebben besloten om grootscheeps in te zetten op een volgende stap in wetenschapscommunicatie. Zij gaan met Science communication cubed een aantal nieuwe centra oprichten die onderzoek en praktijk van wetenschapscommunicatie combineren. In die centra bundelen communicatie-onderzoekers, academici die vanuit een specifiek vakgebied communiceren én wetenschapscommunicatoren van buiten de universiteit hun krachten: wetenschapscommunicatie tot de derde macht. De Duitsers zetten in op grote veranderingen en investeren 4 miljoen euro per centrum – en bij succes krijgen ze na vijf jaar elk nog eens 2 miljoen.

    De laatste tijd ben ik nogal jaloers op Duitsland.

    Deze column verscheen op 30 april 2021 in de Volkskrant.

  • Hoe moeilijk is het om een goede voorspelling te doen? Ionica praat over voorspellingen en corona bij Atlas.

    Je kunt de uitzending hier terugkijken.

  • Mijn wetenschappelijk artikel kwam terug met een afwijzing. ‘De stijl van dit stuk is ongeschikt voor een academische verhandeling. Het leest als een populair-wetenschappelijke publicatie’, schreef de altijd strenge beoordelaar nummer 2. Nee, dat zou toch wat zijn zeg, dat een wetenschappelijke publicatie soepel leesbaar is. Moet je je voorstellen wat er dan allemaal mis zou gaan. Straks gaan mensen die artikelen nog voor hun plezier lezen. En waarom zouden beoordelaars van wetenschappelijke manuscripten zich überhaupt bemoeien met de stijl van de auteur? Zouden ze niet puur naar de inhoud moeten kijken?

    Het lijkt erop dat sommige academici moeilijk kunnen geloven dat een vlot geschreven tekst inhoudelijk net zo sterk kan zijn als een taai artikel. De Vlaamse schrijver Bart Van Loo kreeg het onlangs aan de stok met vakhistorici die zijn boek De Bourgondiërs afkraakten. In een vlammend artikel betoogt hij: ‘Het is niet omdat je je verhaal kruidt met saillante details en humor, of omdat je inzet op narratieve schwung, dat de kern van je inhoud wordt aangetast. Het maakt wel dat meer lezers tot bij die inhoud raken.’

    nakijken

    Nu had ik bij mijn wetenschappelijke artikel niet eens humor of narratieve schwung ingezet, ik wilde het namelijk graag gepubliceerd krijgen. Desondanks overwoog ik om beoordelaar nummer twee dit citaat in een sarcastische mail toe te zenden. Ik deed het niet, want ik wilde dat stuk namelijk graag alsnog gepubliceerd krijgen.

    Deze week las ik een goede manier om met dit soort frustraties om te gaan op de blog van auteur Rob van Essen. Hij schreef: ‘In een eerdere versie van dit stuk werden sommige recensenten op sarcastische en soms ronduit kwetsende wijze op hun nummer gezet. Al die fragmenten heb ik eruit gehaald. Ik heb ze wel bewaard, want je weet maar nooit; ze hangen aan de binnenkant van de deur van het keukenkastje waarin we de glazen bewaren die tegen een stootje kunnen.’

    Van Essen maakt zich in die blog boos over recensenten die romans met Netflix vergelijken en daarmee insinueren dat die romans niet echt literair zijn. Zo schreef Onno Blom onlangs in de Volkskrant: ‘In haar kloeke tweede roman Ik ben er niet hanteert Lize Spit alle trucs van een bingewatchwaardige Netflix-serie.’ Klein detail: Van Essen en Spit hebben een relatie, ze delen dat keukenkastje vol met sneren naar recensenten.

    Maar Van Essen zag de vergelijking ook in recensies van een andere roman, en toevallig hoorde ik hem vorige week ook bij mijn leesclub. De vergelijking heeft hetzelfde dedain voor toegankelijkheid dat ook in de wetenschap voorkomt. Stel je voor dat lezers een boek willen binge-lezen, dat ze er in meegezogen worden als in een spannende serie. Straks gaan mensen die boeken nog voor hun plezier lezen. Bovendien: waarom zou een boek niet tegelijk meeslepend én literair kunnen zijn?

    Nu fantaseer ik over de volgende stap: wetenschappelijke verhandelingen die lezen als een Netflix-serie. Maar ik ga ze niet schrijven, want ik moet mijn artikelen langs beoordelaar nummer twee zien te krijgen.

    Deze column verscheen op 12 februari 2021 in de Volkskrant.

  • Zouden er ooit zoveel medici in de media zijn geweest als afgelopen jaar? Nel Ruigrok onderzoekt met studenten van de master Media & Journalistiek aan de Erasmus Universiteit wie er tijdens het eerste jaar van de coronacrisis aanschoven bij talkshows en waarover zij praatten. Ruim 60% van de items ging over corona en er schoven heel wat medische experts aan. Sommigen waren zelfs héél vaak te gast. Ernst Kuipers, Diederik Gommers en Ab Osterhaus kwamen elk tussen de dertig en veertig keer en diverse andere medische experts kwamen ook meermaals meepraten.

    Dat meepraten in talkshows heeft iets merkwaardigs. Vaak moet je iets zeggen over onderwerpen die nét buiten je eigen expertise liggen. Of moet je in discussie met Famke Louise. Of wordt er ineens naar jouw mening gevraagd over het onderwerp dat na jouw gesprek ter tafel komt – waarop je dan maar vrolijk meebabbelt. En als je maar vaak genoeg op televisie komt, ga je op televisie praten over hoe het is om vaak op televisie te komen.

    Applaus voor mij – want ook ik was op televisie!

    Een paar jaar terug zat ik zelf een paar keer achter elkaar bij een talkshow. Want zo werkt het: als je het aardig doet op televisie, belt de redactie je de week erna weer. En de week daarna. Op een dag na zo’n televisie-optreden zat ik op de universiteit, in mijn kleine werkkamer met tegenover me een wat moeizame afstudeerder en een schier oneindige stapel papierwerk op mijn bureau. Ineens dacht ik bij mezelf: Wat doe ik hier? Weten ze wel wie ik ben?

    Een collega sprak me die middag bezorgd aan. Ze vond dat ik zo anders deed dan normaal, was er iets mis? Ineens besefte ik wat er mis was: mijn ego was opgezwollen door al die tv-optredens. Daardoor vergat ik even hoe geweldig het was dat die moeizame afstudeerder heel mooie eerste resultaten had weten te behalen en hoe in die stapel papierwerk het laatste formulier lag dat nodig was om dat spannende nieuwe onderzoeksproject te starten. Dit was mijn echte werk. Die weinige glamoureuze werkkamer was waar alle inhoud vandaan kwam. Ik vermeed daarna een tijdlang alle talkshows, tot ik weer met beide voeten op de grond stond.

    Nu hoop ik dus zo dat al die medici in talkshows hier beter in zijn dan ik. En anders dat zij ook een collega hebben die hen op tijd waarschuwt.

    Deze column verscheen op 16 maart 2021 in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.