Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

Het keerpunt van Paul Meenen


“Docenten moeten meer opkomen voor zichzelf en hun studenten.”

Paul van Meenen (1956) is Tweede Kamerlid en de onderwijswoordvoerder van D66. Als scholier wilde hij maar één ding worden: leraar. Dat hij voor wiskunde koos was min of meer toevallig, maar de studie in Leiden beviel hem prima. Daarna werkte hij op allerlei scholen, in allerlei functies. Tot zijn buurman Alexander Pechtold hem de politiek in praatte. Van Meenen combineerde de Leidse gemeenteraad met zijn baan in het onderwijs. Het grote keerpunt in zijn carrière kwam toen hij besloot om voltijds politicus te worden: “Ik was zo boos over hoe het kabinet Rutte I over onderwijs sprak, er moest iets gebeuren.”

Waarom wilde u vroeger zo graag leraar worden?
“Het leek me een mooi beroep. Op mijn school zag ik leraren met een leven dat me erg aansprak: vrij, geen 9-tot-5-baan en veel contact met jonge mensen. Dat leek me wel wat. Wat misschien ook meespeelde is dat mijn broer gehandicapt is. Vanaf mijn jongste jeugd voelde ik me verantwoordelijk voor hem. Ik zag toen al wat het betekent als je mensen een kans geeft, hoe ze zich verder kunnen ontwikkelen. Ik wilde een beroep waarin je iets doet voor anderen, en als er één beroep is waar dat kan, dan is het leraar. Voor het vak waarin ik les wilde geven, twijfelde ik tussen wiskunde en klassieke talen. Uiteindelijk werd het wiskunde, vooral omdat twee vrienden dat ook gingen studeren in Leiden.”

Waarom vielen andere vakken af als optie?
“Dat kan ik niet helemaal terughalen. Tegenwoordig wordt er geprobeerd om meer ratio in de studiekeuze te brengen, maar volgens mij kiezen de meeste scholieren uiteindelijk nog steeds met hun hart. En dat is maar goed ook.”

U studeerde zuivere wiskunde, was dat niet zwaar als u eigenlijk docent wilde worden?
“Welnee, ik had helemaal geen beeld van wat een wiskundedocent wel en niet moest weten. Ik vond topologie en getaltheorie bijvoorbeeld prachtig. Het is een verrijking om zoiets te doen, ook al doe je er nooit meer iets mee.Wat me ook inspireerde was dat er bij wiskunde heel gedreven docenten waren. Tijdens mijn studie had ik voortdurend dat docentenbestaan in beeld.”

Kreeg u iets van didactiek tijdens uw studie?
“Dat zat helemaal niet in de opleiding. Ik kreeg mijn lesbevoegdheid nadat ik vijfendertig uur bij iemand anders achterin de klas had gezeten om te kijken hoe het moest. In die tijd begon net de experimentele lerarenopleiding van de universiteit en het leek me verstandig om die te volgen. Daar leerde ik over de psychologische, didactische en pedagogische kanten van het vak.”

Hoe beviel het toen u eindelijk voor het eerst zelf voor de klas stond?
“Dat was geweldig mooi. Na mijn studie was ik een jaar ziek, maar ik wilde toch graag werken. Ik zocht ik een baan dichtbij huis en kwam terecht op een VHBO. Dat was een schakelopleiding tussen het toenmalige VBO, de huishoudschool of technische school, en het HBO. De studenten waren ongeveer even oud als ik en grepen de kans om naar het HBO te kunnen. Het was heel emanciperend onderwijs. Ik begon omdat ik leraar voor mezelf een mooi beroep vond, maar al snel zag ik hoeveel het voor mensen kon betekenen.”

Waarom ging u er weg?
“Na zes jaar zag ik in de krant een vacature bij de hogeschool in Breda. Ik besloot eens een briefje te schrijven om te kijken wat er gebeurde. Ik werd aangenomen en het was daar fantastisch. Je kreeg er als docent enorm veel ruimte om samen met collega’s je eigen vak in te vullen. Er was in je werkweek ook echt voldoende tijd om daar goed over na te denken. Zo kon je steeds inspelen op wat de studenten nodig hadden. Die vrijheid was een enorm verschil met mijn eerdere baan en vooral met wat ik later zag in het voortgezet onderwijs. Inmiddels zijn docenten in alle takken van het onderwijs veel van die vrijheid kwijtgeraakt, terwijl ze die nodig hebben om goed te functioneren. Daar wijs ik vaak op in de Tweede Kamer, we moeten ervoor vechten om docenten die ruimte terug te geven.”

Hoe belandde u vanuit het onderwijs in de politiek?
“Het begon toen Alexander Pechtold naast me kwam wonen, hij was in Leiden wethouder voor D66. Alexander vroeg me in de aanloop naar de verkiezingen van 2002 om mee te denken over onderwijsbeleid. Die samenwerking beviel goed. En als je Alexander een beetje kent, dan weet je dat ik daarmee nog niet klaar was. Voor ik het wist stond ik op een lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen. En ook dat bleek enorm leuk. In de gemeentepolitiek leer je je stad zo goed kennen.”

Portret-Paul-van-Meenen

Wat kan onderwijs van de politiek leren?
“In het onderwijs zijn we erg consensus-gericht, we kunnen eindeloos ergens over praten en alsmaar geen besluit nemen. Dat is in de politiek heel anders, het hele proces is gericht op besluitvorming. Je spreekt van tevoren af dat je op een bepaald moment een besluit zult nemen. In de tussentijd verzamel je zoveel mogelijk informatie, maar op het afgesproken moment hak je de knoop ook echt door. Bovendien is er in de politiek volstrekt helder wat het genomen besluit inhoudt, dat is ondubbelzinnig opgeschreven. Als het in de onderwijswereld eindelijk lukt om met zes mensen aan tafel een besluit te nemen, dan kan iedereen weglopen met een volkomen eigen beeld van wat het besluit nu precies is.

Andersom is het voor de politiek goed als er mensen uit de praktijk in komen: mensen die echt weten waar ze het over hebben. Dat gebeurt in mijn ogen te weinig. Ik maakte me vroeger enorm druk over hoe Den Haag besluiten over onderwijs nam.”

Gaf dat de doorslag om in 2012 naar de landelijke politiek te vertrekken?
“Alexander Pechtold had me al jaren eerder gevraagd, maar ik wilde eigenlijk niet van de politiek mijn werk maken. Ik hield van het onderwijs. Bovendien leek het me vervelend dat je in de politiek niet puur op je eigen werk wordt afgerekend, je kunt uitglijden over de bananenschil van een ander. En zo kon ik nog wel een paar redenen verzinnen om niet naar de Tweede Kamer te willen.

Maar ik was echt boos over hoe het kabinet Rutte I over onderwijs sprak. De steen des aanstoots was de urennorm. De toenmalige minister van onderwijs kreeg klachten van ouders dat hun kinderen zo vaak onverwachts thuis waren omdat er lessen uitvielen. Toen bleek er nog ergens een oud wetsartikel te liggen met een urennorm, wat nooit actief was geweest. Uiteindelijk kwam daar de norm uit dat middelbare scholieren per jaar minstens 1040 uur les moesten krijgen. Dat was zo de verkeerde manier van denken over onderwijs: alsof tijd hetzelfde is als kwaliteit. Iedereen in het onderwijs vroeg zich af waar dit over ging. Langzaam ontwikkelde zich een soort woede in me. Ik ben niet snel kwaad, maar ik voelde dat er iets moest gebeuren. Ik heb er drie weken slecht van geslapen, maar uiteindelijk besloot ik dat ik er in de politiek echt iets aan kon doen.”
(En dat is overigens gelukt, in mei dit jaar is besloten dat de 1040-urennorm vervalt, red)

Heeft u in de Tweede Kamer nog iets aan uw studie?
“Met wiskunde heeft het allemaal niet zoveel te maken. Al is het fijn dat ik heb geleerd om analytisch te denken. Iedereen zit hier de hele dag conclusies te trekken. Zeker in de onderwijshoek komen er redeneringen voorbij die logisch gezien niet helemaal correct zijn. Er wordt ook enorm veel met getallen gegooid. Ik vind het fijn dat ik kan kijken wat getallen betekenen en vooral wat ze níet betekenen.”

Mist u het onderwijs?
“Ik kom gelukkig nog steeds veel op scholen en een deel van mijn werk is in zekere zin ook nog steeds lesgeven. Sommige collega’s zien me wel eens een beetje als een schoolmeester.” (Van Meenens voorlichter op de achtergrond grinnikend: “Nóóit.”) “De Tweede Kamer is ook echt een bijzondere omgeving. Iedereen in het gebouw heeft het gevoel dat we ergens voor staan: van beveiligers tot de kantine. We doen het samen en er zit hier zoveel kwaliteit.”

Wat wilt u vanuit de politiek zeggen tegen wiskundigen?
“Je beroep is meer dan je vak. Juist wij wiskundigen zitten dicht bij dingen die aantoonbaar zijn. Beperk het onderbouwen van stellingen niet tot je vak, maar doe het ook in de rest van je leven. Zeker docenten moeten meer voor zichzelf opkomen en voor degenen voor wie ze hun beroep uitoefenen. Als het belang van je leerlingen in het geding is, dan kun je niet zeggen dat jij alleen van de wiskunde bent. Je bent ook van de rest. Docenten hebben te snel een meegaande houding: ‘De politiek wil dit, we doen het wel weer.’ Nee! Wees altijd kritisch en blijf zelf nadenken. Het klinkt heftig, maar ik meen het wel.”

Dit artikel verscheen in september 2014 in het Nieuw Archief voor Wiskunde.